ONZE KINDERTON
/CzieUjc bzachi zedding
Het was lente. Op de boerderij van
boer Jopperse waren vijf kuikentjes.
Ze trippelden piepend over het erf en
hun moeder, een bruine kip, had alle
moeite om ze bij elkaar te houden.
Eén kuiken was veel kleiner dan de
anderen. Iedereen noemde haar Kriel
tje. En omdat ze zo klein was, kreeg
ze veel minder te eten dan haar
broertjes en zusjes. Als Krieltje een
graankorreltje zag en het wilde op
pikken, dan werd ze, hoep opzij
geduwd door een van de andere kui
kens, die het lekkere hapje voor haar
snaveltje wegpikte. Zodoende kon ze
ook niet flink groeien.
Koko de haan schaamde zich een
beetje voor Krieltje. „De andere die
ren lachen me uit, omdat dat magere
beestje een dochter van me is", zei
hij boos. Neen, Koko was geen aar
dige vader. Pablo het paard deed ook
niet vriendelijk tegen het arme kui
kentje. Als hij haar zag, begon hij
hinnekend te lachen. „Hihihihi
zo'n scharminkeltje heb ik nog nooit
gezien, hihihi
Barko de hond had er altijd plezier
in, Krieltje achterna te zitten. Hij
beet haar wel niet, zo gemeen was
hij gelukkig niet, maar hij liet haar
van het ene eind van het erf naar het
andere lopen. Op die manier werd
Krieltje nog magerder dan ze al was.
Toen ze haar troost zocht bij Blubbe
het varken, zei deze: „Wat kom je
doen, stukje vel over been? Een dier
moet dik en vet zijn, kijk maar naar
mij. Een dier dat niet vet is, deugt
niet. Maak dat je wegkomt, knor-
knor
Ach, wat had Krieltje een verdriet.
Haar moeder, de bruine kip, was de
enige die van haar hield. En als die
niet steeds wat graantjes voor haar
had bewaard, had ze helemaal niets
te eten gekregen.
Op een donkere nacht kon Krieltje
niet in slaap komen. Iedereen was die
dag weer akelig tegen haar geweest.
De hond had haar achterna gezeten,
haar broertjes en zusjes hadden haar
geplaagd, de kat had tegen haar ge
blazen en Pablo het paard had haar
wel tien keer uitgelachen. In een
hoekje van het kippenhok zat ze met
kleine piepgeluidjes te snikken.
Maar wat was dat? Wat zag ze
daar voor licht? Dat waren vlam
men! Het schuurtje naast de boer
derij stond in brand! Luid piepend
maakte Krieltje haar vader wakker.
„Hé, hé, hé, wat is dat?", vroeg Koko
slaperig. „Het is nog lang geen
ochtend. Ik hoef nog niet te kraaien.
Ga weg, Krieltje!"
„Er is brand!", piepte Krieltje ang
stig. Nu was Koko plotseling klaar
wakker. Ja, hij zag de vlammen ook.
„Kukelekuuu kukelekuuu Hij
kraaide zo hard hij kon om de boer
wakker te maken.
Boer Jopperse hoorde hem wel, maar
hij draaide zich nog eens in zijn bed
om. „Die vervelende haan, het is
nog lang geen tijd om op te staan",
mopperde hij. Maar de andere dieren
waren ook wakker geworden door
het gekraai en zij begrepen het ge
vaar wel. Het paard begon te hin-
neken, de hond te blaffen, de koe
te loeien, de kat te miauwen, het
varken te knorren en de kippen te
kakelen. Oei wat een herrie was
dat!
De boer stond in een oogwenk naast
zijn bed. Toen hij naar buiten was
gehold, zag hij de vlammen in het
schuurtje. Hij riep vlug zijn zoons.
Met veel moeite slaagden zij erin het
vuur te blussen.
„Gelukkig", zuchtte de boer. „Als we
tien minuten later waren gekomen,
hadden we het vuur niet meer aan
gekund. Dan was de hele boerderij
afgebrand. Koko de haan heeft ons
gered!"
Maar Koko was eerlijk. Hij vertelde
aan alle dieren dat Krieltje de brand
had ontdekt. „Zonder Krieltje zou
alles afgebrand zijn!", riep hij. „Ik
ben erg trots op mijn dochter!"
De andere dieren waren ook erg
dankbaar. Ze hadden er nu reuze
veel spijt van dat ze het kuikentje
altijd zo geplaagd hadden. Voortaan
kreeg Krieltje een heerlijk leventje.
Iedereen was aardig tegen haar en ze
kon nu zóveel eten, dat ze spoedig
even groot was als haar broertjes en
zusjes.
]im Keulemans
19