l ^cmzoem en de éeez Aan de rand van een groot bos ston den in een klein weilandje tien bijen korven. In één van die korven woonde een heel jong bijtje. Zomzoem heette zij. Zomzoem was nog nooit buiten de korf geweest. Op een ochtend moest zij bij de bijenkoningin komen. Deze streek vriendelijk met haar vleugel over Zomzoems hoofdje en zei: „Je bent nu groot genoeg. Van daag mag je voor de eerste keer honing gaan zoeken. Doe maar flink je best en wees erg voorzichtig." De ingang van de korf werd bewaakt door een dikke boze bij. Deze zei, toen Zomzoem naar buiten wilde: „Denk erom dat je met honing terug komt, kleine kriebelpoot, anders laat ik je niet binnen! En als je thuiskomt nadat de zon is ondergegaan, laat ik je er ook niet in!" Zomzoem schrok wel een beetje van die boze woorden. Ze vloog vlug de wijde wereld in. Wat was het heerlijk zo vrij rond te vliegen. Kijk, daar stonden een heleboel prachtige bloe men. Die zouden vast wel volzitten met honing. Ijverig ging Zomzoem aan het werk. Ze vloog van bloem naar bloem en een poosje later had ze al veel honing verzameld. „Hèhè", pufte ze, „even uitrusten voordat ik naar de korf terugga." Zomzoem ging op een dikke boomtak zitten. Plotseling hoorde ze vlak bij zich een hevig gegons. O, wat schrok ons bijtje. Daar, naast haar, zat een grote gevaarlijke wesp. „Zo bijtje!" riep deze met een valse lach. „Die honing lust ik best. Geef die maar eens vlug hier!" Zomzoem wilde wegvliegen, maar de wesp dreigde haar met zijn grote giftige angel. Huilend gaf Zomzoem haar honing aan de rover, die er gauw mee wegvloog. „Hela, kriebelpoot, waar is je ho ning?" vroeg de dikke brommerige bij, toen Zomzoem bij de ingang van de korf kwam. Ons bijtje vertelde snikkend wat er gebeurd was. Maar de dikke bij riep boos: „Dan had je beter moeten opletten, kriebelpoot. Zonder honing kom je niet binnen. Ga maar gauw terug." Ach, nu moest Zomzoem weer hele maal van voren af aan beginnen. Dat viel niet mee. Het bijtje was erg moe en een heleboel bloemen hadden geen 3S honing meer omdat er al andere bijen waren geweest. Eindelijk had Zomzoem weer wat honing verzameld. Ze vloog terug naar de korf. De zon was al onder gegaan. Bij de ingang versperde de dikke knorrige bij Zomzoem de weg. „Je bent te laat, kleine kriebelpoot", riep ze boos. „Je mag niet meer binnen. Geef de honing maar hier en kom morgenochtend terug." Hoe Zomzoem ook smeekte, ze werd niet binnengelaten. Treurig vloog ze naar de rand van het bos om daar op een boomtak de nacht door te brengen. Ach, wat was het koud en griezelig zo heel alleen in het donker. Zomzoem kon maar niet in slaap komen. Hé, wat was dat voor een gekraak? Daar liep een groot beest. Het ging heel voorzichtig in de richting van de bijenkorf waarin Zomzoem woonde. Zomzoem schrok. Owee, dat moest een beer zijn. „Een beer is dol op honing", hadden de andere bijen haar verteld. „Als hij een bijenkorf vindt, gooit hij hem om en dan eet hij alle honingraten op. Hij trekt zich niets aan van de woedende bijen." Wat moest Zomzoem doen? Er was er maar één die helpen kon. Dat was de bijenhouder. Die sliep in zijn huisje vlak bij de bijenkorven. Snel vloog Zomzoem erheen. Gelukkig, het raam stond open. Zomzoem ging naar bin nen en vloog zo hard mogelijk zoe mend om het hoofd van de bijen houder. Deze werd er meteen wakker van. „Hela, wat is dat?" zei hij ver baasd. „Er vliegt een bij door de kamer. En het is nacht! Zou er iets gebeurd zijn? Ik zal maar eens gaan kijken." Hij trok zijn kleren aan en stapte naar buiten. Nee maar! Daar zag hij in het maan licht een reusachtige beer die juist op het punt stond een bijenkorf om te gooien. De bijenhouder gaf een ge weldige schreeuw. Daar schrok de beer zo van, dat hij hals over kop wegholde, het bos in. De bijenhouder haalde zijn geweer uit het huisje en schoot een paar keer in de lucht. „Zo, nu zal hij wel zo bang zijn, dat hij nooit meer terugkomt", zei hij. De bijenkorf was in rep en roer. Gelukkig dat het gevaar nu voorbij was. Met een blij gezichtje kwam Zomzoem vertellen hoe zij ervoor ge zorgd had dat de beer was weggejaagd. De knorrige bij keek voor het eerst in haar leven vriendelijk. Ze zei: „Dat heb je goed gedaan, kriebelpoot." En de koningin sprak zoveel vriendelijke woorden tegen Zomzoem dat het bijtje er verlegen van werd. De volgende ochtend was er groot feest op het bijenweitje. Alle bijen dansten vrolijk zoemend om Zom zoem heen, die de korf voor zo'n groot gevaar had behoed. Jim Keulemans. V -v

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1964 | | pagina 40