Onze Kinderton
-H,ee het kezslmannetye
een nieuwe baazb kzeeq
In Wubbeldam woonde een kap
per. Japie de Waard heette hij.
Deze Japie de Waard had een
wondermiddel uitgevonden. Als hij
dat op de kin van een klant smeer
de, had deze na twee dagen een
mooie volle baard.
Japie de Waard was erg trots op
zijn uitvinding, maar ach, niemand
in Wubbeldam wilde een baard
hebben. En voor kale hoofden hielp
het wondermiddeltje niet. Japie
had het vaak geprobeerd, maar
neen, het ging alleen met baarden.
Daarom probeerde hij iedere klant
een baard aan te smeren. Niemand
wilde er een en er kwamen steeds
minder mensen in de kapperszaak.
Japie werd hoe langer hoe armer.
Het was twintig december. Nog
een paar dagen en het zou kerst
mis zijn. Het kerstmannetje was
op weg van de verre en koude
Noordpool waar hij woonde, naar
Wubbeldam. Het was een heel lan
ge reis en na twee dagen in zijn
slee te hebben gezeten, voelde het
kerstmannetje zich erg moe. Op
zeker ogenblik riep hij tegen de
rendieren die voor de slee liepen:
„Baltumo en Karuto, halt! Het is
genoeg. We gaan nu eerst slapen."
Hij zocht een mooi beschut plekje
uit onder een paar bomen. Het
kerstmannetje wikkelde zich in een
dikke deken en weldra sliep hij als
een roos. De rendieren hadden een
zacht plekje mos opgezocht en na
dat ze hiervan genoeg gegeten had
den, vielen zij ook in slaap.
Ach, was het kerstmannetje maar
doorgereden! Hij had er helemaal
niet aan gedacht, dat ze nu in het
land waren waar de kaalkindwer-
gen woonden. En deze kaalkin-
dwergen waren heel boos op het
kerstmannetje. Waarom? Wel, jullie
moeten weten dat de kaalkindwer-
gen er net zo uitzagen als gewone
kabouters. Op één ding na! Ze
hadden geen baarden. En dat von
den zij heel erg. Een paar jaar ge
leden had de kerstman ook in hun
land uitgerust en toen waren ze
naar hem toegekomen om te vra-
gen of hij ze allemaal een baard
wilde geven.
Het kerstmannetje had gezegd:
„Het spijt me heel, heel erg, beste
dwergen, maar dat kan ik niet.
Jullie kunt ieder een mooie punt
muts van me krijgen, of vilten pan
toffeltjes of een zuurstok en nog
veel meer, maar een baard, nee dat
gaat niet!"
De kaalkindwergen waren toen
kwaad weggelopen. Dat was na
tuurlijk erg dom van hen, maar ja,
ze wilden ook zo graag een baard
hebben.
En nu, wat deden die boze dwer
gen nu? Toen de kerstman heel
vast sliep, slopen er een paar na
derbij. Ze hadden schaartjes bij
zich en knip, knip, knap heel
voorzichtig knipten ze de mooie
baard van het kerstmannetje af.
„Wij geen baard, dan hij ook niet",
gniffelden ze.
Tsjonge, wat schrok het kerstman
netje de volgende ochtend toen hij
merkte dat zijn baard weg was.
Heel bedroefd reed hij verder naar
Wubbeldam. Bij de grens van het
land waarvan Wubbeldam de
hoofdstad is, begonnen de moei
lijkheden al. Toen hij daar vertel
de dat hij de kerstman was, geloof
de niemand hem. „Haha, maak dat
ons niet wijs", zeiden de mannen
die de grens bewaakten. „De kerst
man heeft toch een baard. U bent
natuurlijk een verklede smokke
laar!" Gelukkig had de kerstman
een brief van de koning bij zich
waarin stond dat hij de enige en
echte kerstman was. Nadat de
grensmannen die brief van alle
kanten bekeken hadden, geloofden
ze hem en mocht hij verder sleeën.
„Weet je wat", dacht de kerstman,
terwijl hij op weg was naar Wub
beldam, „ik plak een valse baard
aan mijn kin. Misschien merkt nie
mand dat." Zo gezegd, zo gedaan.
In Wubbeldam ging de kerstman
naar de burgemeester om te vragen
of hij weer door de stad mocht
sleeën net als andere jaren en
overal cadeautjes onder de kerst
boom leggen. Dat vond de burge
meester prachtig, maar owee, toen
de kerstman opstond, bleef zijn
valse baard achter de leuning van
de stoel haken. Roetsj daar
stond hij met een kale kin!
De burgemeester keek heel ver
baasd. „Het spijt me erg", zei hij
toen, „maar zo mag U niet in mijn
stad rondrijden. De kerstman moet
een echte baard hebben, anders ge
looft niemand dat hij de kerstman
is."
Er liepen grote tranen over de kale
wangen van de kerstman. Hoe
moest dat nu? Over twee dagen
zou het kerstmis zijn en hij zou
niet eens als kerstman kunnen rond-
sleeën. Hij bracht de slee en de
rendieren naar een stal en ging zelf
door de straten dwalen. Het was
al avond. De kerstman liep diep
na te denken wat hij nu moest
doen.
Plotseling zag hij op een etalage
ruit staan: Japie de Waard geeft u
snel een baard. „Nee maar", mom
pelde hij blij, „zou dat echt waar
zijn?" Hij belde aan. Japie de
Waard deed zelf open.
.58