kruisjes al gepasseerd zijn. Ze willen die sfeer weer meemaken. Als we weer terug zijn bij onze „pleeg ouders", worden onder de warme maaltijd onze kansen besproken. Vol gens mijn kostbaas heb ik geen schijn van kans, dat wordt me nu wel dui delijk. Hij heeft dagenlang de om geving verkend en is ter zake kundig. Hij heeft de tocht al viermaal gereden en volgens hem hebben alleen die genen, die om half zes of zes uur vertrekken, een kans. Nu achteraf weet ik, dat deze man groot gelijk had, maar toen wilde ik hem maar niet geloven. We brengen de avond door met het opmaken van de restjes van een ver jaardag van de vorige dag. Om twaalf uur kruipen we in de kooi. Maar van slapen komt niet veel, hoewel onze bedden heerlijk verwarmd zijn met hete kruiken. We zijn te veel in span ning. Dan is het vijf uur. Vlug opstaan en voortmaken. We eten borden Brinta en krijgen goede raadgevingen mee. Met veel geluk kan ik al om zeven uur starten. Steeds mag om de vijftien minuten een groep van duizend man vertrekken. De baan zelf is anderhalve meter breed, waarvan nog een halve meter uit kwalster (bevroren sneeuw) bestaat, waarop men onmogelijk kan schaatsen. Het is een gedrang van je welste, iedereen wil zo vlug mogelijk weg, als was het een 1000 meter race en geen tocht van 200 kilometer. Het vriest zestien graden, gelukkig echter is het windstil. Maar dat zou wel anders worden. De heer Hof en zijn vriend heb ik meteen al uit het oog verloren. We hadden afgesproken niet bij elkaar te blijven. Eerst 's mid dags om vijf uur zou ik ze in Leeu warden terugzien, maar dat wist ik toen nog niet. Halverwege Sneek be gin ik andere rijders te passeren. Ik doe het rustig aan, maar gestadig haal ik steeds meer deelnemers in. Dan maak ik de eerste smak. Het ijs is afschuwelijk, voortdurend doemen nieuwe scheuren en sleuven op. Na die eerste smak volgen er nog vele. En elke keer weer voorzichtig op staan, controleren of alles nog heel is en op zijn plaats zit en dan maar weer verder. Rustig doorhalen tot het wat lichter wordt. Na Sneek is het ijs wat beter, maar opschieten doe je bijna niet. Nauwe lijks heb je een goed tempo te pakken en denk je 'ha lekker, het gaat wat beter', of je stuit weer op een groep rijders, die je voorzichtig moet pas seren, want op het smalle pad tussen 34

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1963 | | pagina 36