Een monumentale zonnewijzer in het Prinsenhof in Groningen. Bovenaan staat een Latijnse spreuk ..Tempus Praeteritum Nihil Futurum In- certum/Praesens Instabile Cave Ne Perdas Hoe Tuum", hetgeen wil zeggen: De verleden tijd is niets, de toekomst onzeker, de tegenwoor dige onstandvastig; zorg, dat gij deze, die alleen de uwe is, niet verliest. (Uit „Zonnewijzers" van prof. P. Terpstra - Uit geversmij. J. B. Wolters, Groningen). innamen, zo ook in die tijd op de aarde zich alle moge lijke gebeurtenissen moesten herhalen. In Hebeis „Schatzkastlein eines Rheinischen Haus- freundes" komt over die periode van 300 eeuwen, waarin alles weer in de vroegere stand moet terugkeren, een aardig verhaal voor. Duitse studenten organiseren aan het einde van een studiejaar een afscheidsdinertje, men praat over het grote jaar en over het aangename denkbeeld, dat men over dertigduizend jaar weer even genoeglijk bij elkaar zal zitten. De waard die toezicht houdt op de bediening en zich verbeeldt een hele filosoof te zijn, neemt ijverig deel aan het gesprek. Ook hij is diep overtuigd van de juistheid van het behandelde en op het ogenblik, waarop men van tafel opstaat, drukt hij zijn genoegen uit, dat hij zijn gasten over dertigduizend jaar weer terug mag zien: „Tot ziens dus, heren!" Hij, die met de betaling belast is, wendt zich daarop tot de waard, met het verzoek, hem tot aan de volgende bijeenkomst krediet te schenken. Deze staat dit, getrouw aan zijn zoeven uitgesproken overtuiging, doch niet zonder weerzin, toe. Reeds willen de gasten vertrekken, als de waard hen plotseling toeroept: „Daar wij over dertigduizend jaren hier weer tezamen zullen zijn, waren wij voor dertig duizend jaren ook hier bijeen, nietwaar?" „Ja zeker," antwoordt men van alle kanten. „Welnu, heren, dan hebt gij mij toen ook al krediet gevraagd. Weest dus zo goed, thans uw oude schuld te voldoen". Hebben wij thans iets vernomen over de indeling van het jaar in dag, week, maand en jaargetijde, de aanduiding van het nieuwe jaar heeft vroeger nogal wat voeten in de aarde gehad. Ten tijde van Karei de Grote, begon men overal, waar deze zijn scepter zwaaide, het nieuwe jaar met Kerst mis. Die dag was dus een dubbele feestdag, namelijk als de geboortedag van Christus en als nieuwjaarsdag. Voor 2000 jaren had men het nieuwe jaar ingevoerd op 1 maart. Dus onge veer op het moment dat de winter eindigt en de natuur zich verjongt. In Holland en Zeeland werd de Gre goriaanse Kalender ingevoerd in het jaar 1583, in Groningen in 1854, in de overige pro vincies in 1700. In Engeland geschiedde dit in 1752; het verwekte daar nog heel wat opschudding, ten eerste toch waren de dames ten hoogste verontwaardigd, daar zij plotseling elf weken ouder geworden waren. Een loonontwikkelingsprobleem was er toen ook al, omdat het moeite kostte de werklieden aan hun verstand te brengen, dat, hoewel het jaar 1751 eindigde op 31 december en niet op 24 maart, zij toch niet in dat jaar één kwartaal van hun loon tekort kwamen. Men zegt dat er dames waren, die de jaren liefst in het geheel niet zouden willen tellen. Zeker is het, dat ten tijde van Lodewijk XIV twee hofdames elk jaar tegen het eind van december bij elkaar kwamen om af te spreken, hoe oud zij in het komende jaar moesten zijn. Het bekendste gebruik van hemellichamen om ons op aarde het uur van de dag aan te wijzen zijn wel de „zonnewijzers". Deze sierlijke instrumenten treft men nog veel in tuinen en parken aan. Reeds meer dan 2000 jaren geleden waren er zonne wijzers. In de Bijbel lezen we in Jesaja 28 8 en 2 Koningen 20 11 over een zonnewijzer van Koning Achaz (8 eeuwen voor Christus). Veel sporen van tijdrekenkunde bij de Joden vinden we trouwens niet in de Bijbel; een verdeling van het etmaal in gelijke stukken op de manier waarop wij onze ver deling in uren hebben, schijnen zij, althans vóór de Babylonische ballingschap, niet te hebben gekend. We lezen slechts van een verdeling der nacht in eerste, middelste en morgenwake. 23

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1963 | | pagina 25