minste gedeeltelijk droog blijven. We dalen nu eerst weer de 200 meter naar Wassen, een wegens het natte wegdek tamelijk riskante onderne ming. Nadat we in Wassen eerst nog even voor een zware bui geschuild hebben, stappen we tegen tienen weer op en slaan nu linksaf in de richting van het westen, óp naar de Sustenpas. We hebben nu een zware klim voor de boeg 18 kilometer waarbij we van 930 naar 2259 meter zullen mesten trappen. Een voordeel is, dat deze Sustenpas eerst na de oorlog werd aangelegd, daardoor minder steil is dan de oudere passen en boven dien van een goed wegdek is voor zien. Na Wassen passeren we nog enkele kleine dorpjes en dan bevinden we ons spoedig in een gebied, waar nog slechts plaats is voor rotsforma ties, beken, gras en watervallen. Als we op ongeveer een derde van de klim zijn, komt er weer een geweldige regenbui, maar gelukkig vinden we een hooischuurtje, waar we kunnen schuilen. Na een half uur is het weer droog en dus hijsen we onszelf weer uit sneeuw schijnen te bestaan. Wan neer we op een goede 2000 meter zitten, zien we hoog boven ons dui delijk de donkere ingang van de tunnel, aan de andere kant waarvan zich de pashoogte bevindt. Na een laatste krachtsinspanning, die nog ruim een half uur zal duren, rijden we door de tunnel en staan dan op de pas. Het is twee uur in de middag, zodat we over deze klim van 1300 m toch nog drie-en-een-half uur gedaan hebben. Met mijn camera op statief en met behulp van de zelfontspanner neem ik een foto van ons beiden en dan zoeken we de traditionele sou venirwinkel op, waar we nog ruim een uur schuilen voor de regenwolken, die uit het westen zijn aangerukt en die de pashoogte in een dikke mist hullen. Het is half vier als deze mist weer enigszins is opgetrokken en we besluiten om aan de 28 kilometer lange afdaling naar Innertkirchen te beginnen. We stappen op en laten ons vervolgens als het ware naar beneden vallen. Weldra hebben we een snel heid van ruim 50 km per uur bereikt We arriveren in Innertkirchen in een stortbui en drijfnat nemen we nog even de kleine bergrug, die ons van Meiringen scheidt. Wanneer we in de jeugdherberg van Meiringen zijn aan gekomen, kunnen we ons nog maar moeilijk voorstellen, dat we onze eerste pas al overwonnen hebben; we zijn er niet ondersteboven van en daarom zien we vol goede moed uit naar de volgende. in het zadel. Als we na enige kilo meters eens achterom kijken, zien we tot heel in de verte de weg, waar we eerder in de morgen gereden hebben en vóór ons kunnen we al ongeveer de plaats raden, waar we het hoogste punt zullen bereiken. Op circa 1800 m komt er plotseling een grote wolk naar beneden zakken, die ons gedu rende enkele minuten in een kille mist hult, maar die spoedig daarna geluk kig weer oplost. Langs de weg ver schijnen nu ook sneeuwhopen, die door het vuil dat het verkeer met zich meebrengt meer uit aarde dan en de natte weg is er de oorzaak van, dat we de remmen bijna voortdurend blijven indrukken, vooral wanneer we een haarspeldbocht naderen. Op een gegeven ogenblik rijd ik even naar de linkerkant van de weg, stop, en kijk dan schuin naar beneden het dal in. Het is ongelofelijk, wat ik te zien krijg: honderden meters onder me zie ik de auto's over de weg kruipen, die tegen de rotswanden lijkt te liggen aangeplakt. Dan ga ik weer verder en met z'n tweeën dalen we achter een postbus, die we gemak kelijk bijhouden, verder naar beneden. Hoog, maar niet droog, op de Grimsel. Door onvoorziene omstandigheden worden we gedwongen twee dagen in Meiringen te blijven, zodat we pas donderdags onze tocht kunnen voort zetten. Donderdag 15 augustus 1963 De volgende pas wordt de Grimsel, 2165 meter hoog en vanuit Meiringen via Innertkirchen te bereiken, waar bij nagenoeg voortdurend geklommen moet worden. Het is gelukkig droog, wanneer we om tien uur 's morgens deze plaats, die voor velen dient als springplank voor een tocht naar de verschillende passen in de omgeving, verlaten. We klimmen weer van 600 naar 705 m over de bergrug naar Innertkirchen, waarbij we links van ons de Aare hebben, die zich hier door de nauwe Aareschlucht stort. In Innertkirchen slaan we rechtsaf, in zuidelijke rich ting. Enkele kilometers verder begint de natuur al echt indrukwekkend woest te worden. In de diepte stroomt de Aare, die hier niet meer is dan een bruisend bergriviertje. Dat komt omdat zijn water hogerop in enorme stuwmeren wordt tegengehouden, waarmee in de verschillende centrales langs de Grimselroute onvoorstelbaar grote hoeveelheden elektrische energie per jaar worden opgewekt. Onze weg verdwijnt af en toe in een tunnel, die 16

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1963 | | pagina 18