^Dc oezLegen
Als er geen wolken zijn, gaan de zon
nestralen gezellig op de aarde spelen.
Ze dartelen op het veld en spelen
krijgertje in de straten van de stad.
De mensen vinden het prettig als de
zonnestralen bij hen komen. „Het is
gezond en je wordt er bruin van",
zeggen ze.
Maar één zonnestraal was altijd erg
verlegen. Hij ging nooit naar de ste
den of de dorpen. Hij speelde liever
in z'n eentje op de hei of in de bo
men van het bos en hij durfde zich
niet aan de mensen te vertonen.
Op zekere dag liet de zonnefee de
zonnestraal bij zich komen. „Je moet
eens proberen wat minder verlegen
te worden", zei ze vriendelijk. „Een
zonnestraal mag niet altijd de een
zaamheid opzoeken. Hij is er om de
mensen gelukkig te maken. Morgen
moet je maar eens naar de stad gaan.
Je zult zien dat het je na een poosje
best bevalt."
De verlegen zonnestraal had er hele
maal geen zin in, maar ja, wat de
zonnefee zei, moest gebeuren. Heel
schuchter liep hij de volgende dag
over de daken van de grote stad. Op
het plein voor een school waren een
heleboel van zijn broertjes en zusjes
vrolijk met de kinderen aan het spe
len. Maar daar durfde onze zonne-
straat niet naar toe. Weet je wat, hij
zou maar eens in die smalle straat
door dat kleine raam naar binnen
glippen. Daar binnen zou niemand
hem zien.
„O moeder, kijk eens, er schijnt een
zonnestraal op mijn bed!", riep een
klein meisje blij. Zij lag ziek in bed
in de donkere kamer. De verlegen
zonnestraal schrok. Hij wilde vlug
teruggaan, maar toen hij het geluk
kige gezicht van het zieke meisje zag,
bleef hij toch. Voor haar hoefde hij
niet bang te zijn.
Nu kwam ook de moeder van het
meisje kijken. „Hoe is het mogelijk!",
zei ze. „Onze straat is zo nauw, dat
de zon nooit naar binnen kon schij
nen. Wat heerlijk, hè? Je zult zien dat
je nu gauw beter wordt!"
De verlegen zonnestraal was blij dat
hij het meisje zo gelukkig had ge
maakt. Elke ochtend kwam hij terug.
De eerste keer had hij niet eens ge
merkt hoe moeilijk het eigenlijk was
de kamer binnen te komen. De mees
te zonnestralen zouden het niet ge
kund hebben, maar de verlegen zon
nestraal was erg lenig. Telkens wist
hij door het alleruiterste hoekje van
het raam naar binnen te glippen. En
als er wolken waren, vond hij toch
altijd nog een gaatje waardoor hij
naar de aarde kon komen.
Het zieke meisje ging elke dag voor
uit. Als ze 's morgens wakker was,
lag ze vol verlangen te wachten. En
wanneer dan de zonnestraal plotse
ling op haar deken sprong, zei ze
dankbaar: „Dag lieve zonnestraal, ik
ben blij dat je weer gekomen bent."
Na een paar weken mocht het meisje
voor het eerst op straat. De verlegen
zonnestraal ging trouw met haar mee.
Toen een paar van zijn zusjes en
broertjes hem zagen lopen, riepen ze:
„Hé, wat heb jij daar een bleek meis
je bij je. Wacht, we zullen je een
beetje helpen!" Met z'n allen schenen
ze nu op de bleke wangen van het
meisje, zodat ze al gauw weer twee
rode blosjes had.
Toen het meisje weer naar school
mocht, ging de verlegen zonnestraal
met haar mee. Als ze in de bank zat,
scheen hij op haar potloden en schrif
ten en hij bleef ook bij haar wanneer
ze op het schoolplein met de andere
kinderen speelde. Eerst voelde hij zich
in die drukte nog erg verlegen, maar
langzamerhand wende hij eraan en
toen stoeide hij vrolijk met zijn broer
tjes en zusjes mee.
De zonnefee was heel tevreden over
het zonnestraaltje. „Zie je wel dat je
je verlegenheid nu kwijt bent?", zei
ze. „En je hebt ook nog een goede
daad gedaan!"
De zonnestraal was erg gelukkig. Hij
durfde nu overal te komen, maar hij
vergat toch nooit elke dag dat hij op
aarde was het meisje op te zoeken.
Hij was en bleef haar eigen zonne
straal.
Jim Keulemans
17