De drie kerstbomen en het kerstmannetje „Zo, ik ga maar eens naar huis", zei de kerstbomenkoopman. „Het is al laat. Er loopt bijna niemand meer op straat. En over een paar uur begint het Kerstfeest. Die laatste drie kerst bomen verkoop ik toch niet meer." Hij stak zijn handen diep in de zakken van zijn winterjas en stapte weg. De drie kerstbomen bleven eenzaam achter. „Wat gebeurt er nu met ons?", vroeg een heel klein boompje angstig. De dikste kerst boom van de drie haalde onverschil lig zijn takken op. „Niks", zei hij. „We blijven hier staan tot na Kerst mis en dan gaan we met de vuilnis man mee." Het kleine boompje begon te huilen van verdriet maar de derde kerst boom, die lang en mager was, zei: „Vooruit kleine, top op! Morgen is het Kerstmis en dan zullen er heus wel mensen langs komen die ons meenemen naar huis. We kosten dan niets meer, moet je niet vergeten." Maar wat hij zei, gebeurde niet. Nie mand nam de bomen op eerste Kerst dag mee. En 's avonds stonden ze nog met z'n drieën op het pleintje. „Ach wat erg!", snikte het kleine boompje. „Ik had me er zo op ver heugd de mensen blij te maken...." De dikke kerstboom schudde zijn tak ken eens flink uit en zei: „Komaan! We laten het er niet bij zitten. Als de mensen niet bij ons komen, dan gaan we ze zelf opzoeken. Gaan jullie mee?" Tjonge, dat was een gedurfd plan netje. Maar de magere kerstboom en het kleine boompje wilden het er toch wel op wagen. Voorzichtig lie pen ze door de donkere straten. Als ze iemand zagen aankomen, bleven ze stokstijf staan, want de mensen mochten niet merken dat kerstbomen konden lopen en praten. Het begon te sneeuwen. „Kijk eens 40 hoe mooi we worden!", riep het klei ne boompje. „Nu zullen de mensen ons zeker willen hebben!" Overal waar licht in de huizen brandde, ke ken de bomen naar binnen. Eindelijk vonden ze een huis waar nog geen kerstboom in de kamer stond. „Zo", bromde de dikke boom. „Lan ge, ga jij nu tegen de deur leunen, dan zal ik bellen. Als de mensen je zien, zullen ze wel blij met je zijn." Zo gezegd, zo gedaan. De lange kerst boom ging tegen de voordeur staan en de dikke boom trok aan de bel. Tingelingeling. Even later ging de deur open en plof. languit viel de boom de gang binnen. „Bah!", riep de mevrouw die open deed. „Bah, wat een vieze boel! Alle maal sneeuw op de gangloper. Zeker straatjongens die deze vieze natte boom tegen de deur hebben gezet. Weg ermee!" En daar lag de arme lange kerst boom languit op straat. Nee, dat was toch ook niets gedaan. Bedroefd lie pen de drie kerstbomen verder. Maar hoor eens! Wat was dat voor een vrolijk getinkel? In de verte kwam een grote arreslee aan, met vier herten ervoor. „Het Kerstman netje!", juichte het kleine boompje. „Daar is het Kerstmannetje!" En ja hoor, hij had gelijk. Toen het Kerstmannetje de drie bomen zag, liet hij de herten stilstaan. „Wat is er aan de hand?", vroeg hij. „Wat kij ken jullie treurig." De dikke kerstboom vertelde hem al les. „Aha, wacht maar", sprak het Kerstmannetje vrolijk. „Ik weet wel raad. Stap maar in de slee, dan breng ik jullie naar een plaats waar je wel kom bent." Nu, dat deden de kerstbomen natuur lijk graag. Ze stapten vlug in. Vijf minuten later hield de Kerstman stil voor een mooi groot huis. „Zo", zei hij, „hier wonen een vader, een moeder en een dochtertje die geen kerstboom wilden hebben. Dat gaf alleen maar rommel in huis, zeiden ze. Maar nu hebben ze alle drie spijt. Kijk maar eens door het kiertje van de gordijnen hoe droevig ze aan tafel zitten. Kom dikke boom, schud de sneeuw eens van je af, dan zal ik je versieren." De Kerstman pakte een grote doos uit de slee. Daarin zaten allemaal mooie slingers en glinsterende ballen en ook kaarsjes. In een wip had hij de dikke boom prachtig versierd. Hij zette hem in het portaaltje voor de deur en stak de kaarsjes aan. Hij belde en ging toen gauw met de twee andere bomen een eindje verderop staan. Daar ging de deur open. „O vader en Miesje, kom eens gauw kijken!", hoorden ze de mevrouw roepen. „Een prachtige kerstboom! Wat heerlijk! Laten we hem gauw in de kamer zet ten!" „Zo", zei het Kerstmannetje, toen de deur weer dicht was. „Dat was nummer één. En nu ben jij aan de beurt, lange. Jou breng ik naar een huis waarin oude mannetjes wonen. Die hebben gezegd dat ze geen kerst boom meer hoeven. Maar ik ben zelf ook een oude man, en ik geloof niet dat ze het echt menen." Even later stond de lange kerstboom heel mooi versierd voor de deur van het oudemannenhuis. De Kerstman belde aan en maakte weer dat hij wegkwam. Toen het kleine boompje en hij even later door het raam in de zaal keken, zagen ze hoe alle oude mannetjes met blijde gezichten in een kring om de lange kerstboom zaten. Ze zongen met z'n allen een kerst liedje. Het ging een beetje beverig en niet helemaal in de maat, maar het klonk toch erg mooi. „Zo, en nu jij nog", zei de Kerstman tegen het kleine boompje. „Jou breng ik naar het weeshuis." „Wat is dat, een weeshuis?", vroeg het boompje. „Dat is een huis waarin al lemaal kinderen wonen die geen vader of moeder meer hebben", antwoordde het Kerstmannetje. Toen ze bij het weeshuis waren aan gekomen, ging het kleine kerst boompje op z'n tenen voor het raam staan om naar binnen te kijken. „Ach, ze hebben al een kerstboom, een hele grote zelfs", zei hij teleurgesteld. „Wacht nou maar", antwoordde de

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1962 | | pagina 42