Onze Kinderton
En toch
kwam het goed
Het is nu alweer een hele tijd geleden
dat Netty dat kleine geitje kreeg.
Dat kwam zo.
Naast het huis waar Netty met haar
papa en mama woonde, stond een
grote schuur. Die schuur was van de
grote boerderij die aan de rand van
het bos stond. In die schuur stonden
de grote karren en de maaimachine
van de boer. Netty mocht van de
boer wel eens meerijden op de grote
kar. O, dat was heerlijk! Ze hobbelde
dan zo fijn als de kar over het land
reed!
Soms mocht ze ook weieens naar de
boerderij. Daar was van alles te be
leven. Er waren kippen en konijnen,
schapen en varkens, 's Winters waren
er de koeien in de warme stal. Maar
altijd was Boef er. Boef was de grote,
zwarte hofhond. Als er iemand aan
kwam, dan blafte hij zo hard, dat
iedereen eigenlijk een beetje bang voor
hem was, maar Netty vond hem echt
wel een lieve hond. Als zij er aan
kwam dan blafte hij ook hard, maar
als je goed keek, kon je aan zijn staart
zien dat hij blij was. Zijn staart
zwaaide dan héél hard heen en weer.
Als Netty vlakbij was, holde Boef
hard naar haar toe, sprong tegen
haar aan en gooide haar haast altijd
ondersteboven.
Meestal gaf Boef haar gauw een lik
met zijn grote ruwe tong. Dat vond
Netty toch wel zo griezelig. Die tong
was zo lang en maakte haar wang
helemaal nat. Eigenlijk mocht Boef
Netty niet eens likken, want hij had
wel eens een been waar hij op lag te
kluiven, nou, en als hij dan in je ge
zicht likt, is dat vies!
Wanneer Netty naar school ging,
moest ze langs de grote boerderij.
Iedere morgen stond Boef op haar te
wachten. Altijd vroeg Netty aan hem:
„Heb je lekker geslapen Boefje?"
Boef zijn staart zwaaide dan nog
veel harder heen en weer. 't Was net
alsof hij zeggen wilde: Nou en of,
en het stro in mijn hok was zo lekker
warm!
Netty kon niet met Boef blijven
spelen. Ze moest op tijd op school
zijn. Een enkel keertje mocht ze wel
eens met de boer meerijden, op de
grote hobbelkar. Dan ging de boer
naar de markt. Maar eens, toen Netty
weer naar school ging, zag ze Boefje
nergens. Hij kwam haar niet eens
tegemoet hollen. Pas toen ze vlak bij
zijn kleine houten huisje kwam, zag
ze hem liggen. Heel verdrietig keek
Boefje haar aan. Netty zei: „Goede
morgen Boef", maar Boef zwaaide
niet eens met zijn staart.
„Arme Boef, ben je ziek?" Netty
aaide hem over zijn grote zwarte kop,
maar Boefje bleef doodstil liggen.
De boerin kwam er aan en zei: „Boef
is ziek Netty, maar hij wordt wel
weer beter hoor". Netty aaide
Boef nog eens zachtjes over zijn kop
en ging naar school. Haar blonde
kopje ging helemaal omlaag. Arme
Boef, dacht ze, zou hij wel beter
worden?
Op school wist ze niet eens hoeveel
zeven en dertien was. Steeds maar
moest ze aan haar zwarte vriendje
denken. Hij keek ook zo verdrietig!
Toen de school uitging, holde ze hard
naar huis, gauw naar de zieke hond.
Maar het hok was leeg. Er lag niet
eens stro meer in. Weer kwam de
boerin er aan. Zij nam Netty op haar
arm en zei: „Ga je even mee naar de
grote geit, Netty? Die heeft vandaag
een lammetje gekregen."
Netty keek de boerin aan, er biggel
den twee grote tranen over haar
wangen.
Na een paar dagen toen Netty weer
uit school kwam, stonden de boerin
en de boer op haar te wachten. Zij
namen Netty mee naar het kleine
weitje, daar liep het kleine geite
lammetje. Helemaal alleen. Netty
pakte het op haar arm, dat kon ze
best, het geitje was ook nog zo klein!
De boer zei: „Zou jij het wel willen
hebben, Netty?"
Netty knikte heftig met haar kopje
van „ja".
„Nu, vooruit dan maar", zei de boer.
Dolblij liep Netty met haar geitje
naar huis.
„Mam, Mam, nu heb ik toch weer een
vriendje", riep Netty toen ze vlak bij
huis was, en weer biggelden er twee
tranen over haar warme wangetjes,
maar nu waren het twee traantjes
van blijdschap.
Het kleine geitje is nu alweer een
grote geit.
Maar als Netty uit school komt,
kwispelt hij altijd met zijn kleine
staartje en een enkel keertje denkt
Netty wel eens: dat deed Boefje ook
altijd. JAC. DE VRIES
25