Onze Kinderton
HET
ZEEMANNETJE
Jan Jabbel was schelpenvisser van
beroep. Hij ging elke dag met zijn
paard en wagen naar het strand en
viste dan met een groot net de schel
pen uit zee. Die verkocht hij en zo
verdiende hij zijn brood.
Toen Jan Jabbel op zekere dag weer
aan het werk was, voelde hij opeens,
dat zijn net heel zwaar werd. Wat
spartelde erin? Nee maar, het was een
mannetje. Een mannetje met een
vissestaart en een groen pakje van
zeewier aan!
„Schrik maar niet, brave visser!" riep
het mannetje. „Ik ben een Triton."
„Een tribridri wat?" stamelde
de verbaasde Jan Jabbel.
„Een Triton", zei het mannetje. „Ik
was net een dutje aan het doen in dit
lekkere warme water bij het strand,
toen jij me ving. Ik woon op de
bodem van de zee, aan het hof van
koning Neptunus. Je weet toch wel,
dat Neptunus de koning over alle
zeeën is?"
Ja, daar had Jan Jabbel wel eens van
gehoord. „Tjonge, tjonge", mompelde
hij, „was me dat even schrikken. Ik
zal eerst maar eens een beetje choco
lademelk drinken, daar komt een
mens van bij. Wil je ook een slok,
kri bri eh zeemannetje?"
De Triton nam voorzichtig een slokje
uit Jans veldfles. „Hmmm", zei hij,
„dat is verrukkelijk zo iets lekkers
heb ik zelfs in het paleis van koning
Neptunus nog nooit gedronken.
Mmmm Met grote slokken dronk
hij de fles leeg.
„Als je met me mee naar huis gaat,
kun je nog wel wat krijgen", zei Jan
Jabbel vriendelijk. Ja, dat wilde de
Triton wel. Jan Jabbel zette hem
voorzichtig tussen de schelpen op zijn
wagen en reed naar huis.
Vrouw Jabbel keek natuurlijk erg
verbaasd toen ze het zeemannetje zag,
maar ze maakte, toen ze hoorde wat
hij kwam doen, meteen een grote ketel
chocolademelk klaar.
„Fijn", zei de Triton tevreden. „Mag
ik een paar dagen bij jullie blijven?"
Nu, dat vonden Jan Jabbel en zijn
vrouw best.
Overdag zat de Triton in een oude
leren stoel en 's nachts sliep hij in een
grote teil met zeewater. In het begin
was het leuk hem op bezoek te heb
ben. Maar na een paar dagen begon
het vrouw Jabbel te vervelen. Ze
moest de hele dag door chocolademelk
voor het gulzige zeemannetje klaar
maken.
„Gaat U nog niet terug naar koning
Neptunus?" vroeg ze. Maar de Triton
antwoordde: „Niks hoor, ik vind het
hier zó fijn, dat ik hier voor altijd
blijf!"
Maar dat wilde Jan Jabbel niet. Hij
werd boos en nam de Triton mee
naar het strand. „Ga jij maar netjes
neemt, zal ik maken dat je nooit
meer een schelp opvist!"
Ja, nu moest Jan Jabbel het vervelen
de zeemannetje wel weer meenemen
naar huis. Maar 's avonds ging hij
stilletjes naar de burgemeester van
het dorpje waarin hij woonde. Hij
vertelde hem alles. De burgemeester
dacht diep na en zei toen: „Ik zal een
brief aan koning Neptunus schrijven.
Die stoppen we in een fles en dan
gooien we hem in zee." Zo gezegd, zo
gedaan.
Een week later ging 's avonds plotse
ling de deur van Jabbels huisje open.
En wie stond daar? Koning Neptunus
zelf!
„Schrik maar niet, beste mensen", zei
hij met zijn zware stem. „Ik kom mijn
brutale Triton terughalen. Het spijt
terug naar het paleis van koning
Neptunus", zei hij en hij pakte het
zeemannetje bij z^n staart en gooide
hem, hoepla. in zee.
Zo makkelijk was hij echter niet van
de Triton af. De volgende dag viste
hij geen enkele schelp. Er was er niet
één meer in zee te vinden. De volgen
de dag en de dag daarna ook al niet.
De arme Jan Jabbel verdiende nu
niets meer.
Toen hij de vierde dag treurig naar
zee stond te kijken, zag hij plotseling
het hoofd van het zeemannetje op
duiken. „Haha die Jabbel!" riep deze.
„Dat valt je niet mee, hè. Daar heb
ik voor gezorgd. Als je mij niet terug
mij dat hij u zo lastig gevallen heeft.
Als vergoeding voor al de moeite die
u met die ondeugd gehad heeft, schenk
ik u deze kleinigheid." Hij legde een
nat zakje op tafel.
Koning Neptunus nam de tegenstrib
belende Triton onder de arm en ver
dween in de duisternis. Jan Jabbel
maakte het zakje open en daarin
zateneen heleboel schelpen van
zuiver goud.
Nu hoefden Jan Jabbel en zijn vrouw
nooit meer zorgen te hebben. Zo had
het zeemannetje, dat zo graag choco
lademelk lustte, hun toch nog geluk
gebracht.
Jim Keulemans
19