Onze kinderton Het ielijke paddestoeltje... „Alweer herfst", zuchtte de bosfee, terwijl zij over het mospad dribbelde. „Dat het pas zomer geweest is" ver volgde zij, „is al niet meer te zien." Zij keek eens naar de bomen en de struiken. Ja, de bomen waren mooi nu. De bladeren waren mooi be schilderd door kabouter Penseel. De grond onder haar was donzig zacht. Zij zweefde over de paden. Bij het Zonneweggetje hield zij stil. En vol verwondering keek zij naar de padde stoelen, het werk van kabouter Stampie. Het kereltje had zijn best gedaan. Honderden paddestoelen stonden hier verspreid. Grote, kleine, dunne en dikke paddestoelen. Ter wijl zij rond keek, zag zij plotseling een klein, mager en lelijk paddestoel tje. Het had geen stipjes en nauwe lijks een rode kleur. Somber stond het voor zich uit te staren. Helemaal al leen. De bosfee schrok Wat zou die paddestoel mankeren? Hij zou toch niet ziek zijn of erger misschien, dood gaan? Dat mocht niet En terwijl de andere paddestoelen de mooie bosfee nakeken, liep zij naar het paddestoeltje. „Hallo, vriendje", sprak zij. „Wat is er, ben jij ziek? Hebben ze vergeten jou vitamine- kruid te geven? Je kijkt zo verdrietig, je lacht niet, je doet helemaal niet blij. Wat is er met je?" Verwonderd keek het paddestoeltje naar die mooie dame, die hem aangesproken had. Dat was nog nooit gebeurd. Van schrik vergat het paddestoeltje te ant woorden. Zijn hoed hing helemaal slap van de kou. „Toe, praat maar ventje", moedigde de bosfee hem aan. „Je hoeft voor mij niet bang te zijn". Voorzichtig met een hees stemme tje fluisterde hij: „Waarom ben ik een paddestoel? Iedere dag komen mensen hier om ons te zoeken. Al de paddestoelen, die tegelijk met mij ge boren werden, zijn weggehaald. Ze vergeten mij steeds. De mensen vinden mij lelijk Steeds hoor ik: „Laat dat lelijke verlepte paddestoeltje maar staan. Het zou alleen maar ons huis ontsieren. Waarom ben ik dan lelijk, lieve bosfee? Waarom ben ik geen boomblad? Iedere keer hoor ik de mensen zeggenKijk die bladeren eens mooi beschilderd zijn. Toen Kabouter Penseel onlangs hier bezig was, heb ik hem geroepen en gevraagd om een paar witte stippen op mijn rode hoed." De bosfee glimlachte om het verzoek van de paddestoel. Maar wel schrok zij, toen paddestoeltje ver telde, dat zelfs de elfjes nooit op zijn hoedje uitrustten. Daar was zij boos om. Nog bozer werd zij toen zij hoorde dat de andere paddestoelen het manneke uitlachten en voor lelij kerd scholden. Zij had medelijden met hem. Zij zuchtte diep. Toen had zij het gevonden. Paddestoeltje mocht in haar hofhouding komen. Zij zou hem beschermen tegen al die boze paddestoelen. Hij zou het heel goed krijgen, iedere dag lekker bessesap drinken en vitaminekruid eten. Zij pakte paddestoeltje en trok hem uit de grond. De andere paddestoelen die dit voorval zagen keken elkaar verwonderd aan. Wat had dat te be duiden? Hun lelijke paddestoeltje werd meegenomen door die mooie dame, de bosfee. Onmogelijk, dat mocht niet. Waren zij niet veel mooier? Hun hoedjes glommen im mers en hun stippen waren mooi rond en groot. Maar zij moesten blijven staan. Toen sprak Kanterello, de verwaandste en mooiste paddestoel: „Ik heb immers altijd gezegd, dat ik te voornaam ben om meegenomen te worden." De paddestoelen keken vol ontzag naar die knappe Kanterello, die het lelijke paddestoeltje altijd ge plaagd had. Zonder groet was de bosfee van de andere paddestoelen weggegaan. Woe dend was zij op die boosdoeners. In tussen was zij in haar paleis aange komen, het huis van de elfjes. Nieuwsgierig kwamen zij naderbij toen zij dat zielige, lelijke paddestoel jongetje zagen. Behalve één elfje en dat was Schoonheid. „Brrrr Brrrr riep zij, „dat is het lelijke paddestoeltje uit het bos, die laatst vroeg of ik op zijn hoedje kwam uit rusten. Toen ben ik naar die knappe Kanterello gegaan, de mooiste padde stoel uit het bos. Ik groet die lelij kerd nietdaar ben ik te mooi voor Uiteindelijk ben ik het aller mooiste elfje uit het sprookjesland." Er viel een grote stilteTranen drupten uit de ogen van ons padde stoeltje Wat gemeen! En de bos fee? Zij was boos op Schoonheid nog bozer dan op de paddestoelen. Na een paar minuten stilte sprak zij: „Schoonheid, wij weten allemaal dat jij mooi bent, maar daarom ben jij beslist niet meer dan de andere elfjes. Jij hebt een naar karakter. Jij bent verwaand. Ik zal je zwaar straffen. Het is iedere bosfee gegeven om één keer in haar leven te toveren. Ik zal het nu doen. Ik tover jou tot een lelijke paddestoel en van het padde stoeltje maak ik een mooi, lief elfje." Nauwelijks was zij uitgesproken of het was al gebeurd. Schoonheid werd nog lelijker dan het lelijke padde stoeltje. Paddestoel werd een mooie en, wat veel belangrijker is, een lieve elf. Wanneer jullie nu in het bos een lelijke paddestoel tegenkomen, is dat elfje Schoonheid. Die paddestoel moe ten jullie dan toch maar plukken, want de bosfee heeft haar nu zwaar genoeg gestraft, vinden jullie ook niet? Jos Tabbers 13

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1961 | | pagina 15