Over baardmannetjes en hun geschiedenis
Op het ogenblik wordt, tot en met 9 september
aanstaande, in het Prinsenhof Museum te Delft de
dertiende Oude Kunst- en Antiekbeurs gehouden.
Deze dertiende beurs, die de beroepstrots van onze
Nederlandse antiquairs ieder jaar sterker prikkelt,
toont ons de vondsten van het afgelopen jaar, die
zij allen met jaloerse zorgen tot zover geheim wis
ten te houden. Het moge u allen, lezers van Vers
van 't Vat, misschien vreemd in de oren klinken,
maar deze handelaren in oude kunst komen graag
met nieuwe ontdekkingen. Velen van hen reizen
en trekken onafgebroken met ieder denkbaar ver
voermiddel door de wereld om voorwerpen van
grote kwaliteit en zeldzaamheid te verwerven. Na
de twee oorlogen, die binnen een mensenleeftijd
ons werelddeel teisterden, ging er onschatbaar veel
verloren. Het is te begrijpen, dat de bewering „een
goed stuk is schaars" geen leuze is, maar harde
realiteit.
Meer dan vijfentwintig deskundigen nemen aan
deze beurs deel met kunstschatten, die worden ge
schat op een gezamenlijke waarde van ongeveer
tien miljoen gulden. Zelf zullen deze heren aan
wezig zijn om de bezoekers te woord te staan en
dit zal buitengewoon belangrijk zijn, want alle
koopmanschap heeft naast zich kennis nodig om te
slagen en ik kan het u verzekeren, kennis van het
artikel „kunst" vergt jaren. Men kan niet zeggen,
dat men in een x aantal jaren afgestudeerd kan zijn
en de deelnemers aan deze beurs kunnen moeilijk,
zoals de medicus, op hun stand zetten: „Voor
moeilijke gevallen praktijk hiernaast"
Zij allen hebben zich meer moeten oriënteren in de
loop der jaren naar de woorden van een bekend
Engels antiquair, die eens zei:
Toen ik jong was en sinds kort in het vak
dacht ik veel te weten over veel.
Na jaren begrijp ik, dat ik o zo weinig weet
van o zo weinig."
Tienduizenden uit binnen- en buitenland zullen dit
jaarlijks terugkerend evenement, waar men voor
een kleine entree in een beperkte ruimte en in een
beperkte tijd onnoemelijk veel kan zien, bezoeken.
En het kan niet anders of uw kennis is na een be
zoek aan deze beurs verrijkt.
Toen ik dan ook de twaalfde beurs bezocht, was
niet alleen mijn kennis door de vele gesprekken
verrijkt, maar ook mijn verzameling bierpullen
was uitgebreid met het hierbij afgebeelde 13l/z cm
hoge baardmankruikje uit het begin van de zes
tiende eeuw. En over de vorm, het ontstaan en de
geschiedenis van deze „baardmannetjes" wil ik u
in dit artikel graag iets vertellen.
In het begin van de 15e eeuw ging men voor het
eerst over tot het omvouwen van de aardewerkrand
aan de mond, waardoor een gladdere bovenkant
ontstaat, terwijl bovendien een enkele maal door
een ingegrift zig-zag ornament deze plaats werd
versierd. Het is niet meer na te gaan, wanneer men
er voor 't eerst weer toekwam, de schouders van
zulke potten aan de aanhechting van de hals te
versieren met het wonderlijke motief van een soort
mannelijk masker, maar dat dit ook vóór 1500
geschied kan zijn, blijkt wel uit enkele museum
exemplaren. Het gezicht werd toen zeer primitief
getekend, waarschijnlijk met een houten stokje in
de nog weke aarde, het vooruitstekend neusje wel
licht afzonderlijk gekneed en aangezet, de wenk
brauwen en wangplooien zijn begeleid door reek
sen puntjes, terwijl onder de kin, waar een baard
aangeduid is, en op beide wangen bij wijze van
volkomen ornamentale en geenszins naturalistische
stylering kleine rozetten gestempeld zijn.
Nu zijn aardewerkpullen met gezichten reeds
sedert de oudheid niets merkwaardigs, men behoeft
slechts aan onze eigen prehistorische „gezichts
urnen" uit de Lausitzer-urnengroep te herinneren
en aan de nog veel oudere exemplaren van dezelfde
soort, die uit vroeg-Griekse graven voor den dag
zijn gekomen. Het is echter de vraag in hoeverre
er verband bestaat tussen die oude, oorspronkelijk
door een religieuze gedachte gewettigde versiering
en het geheel decoratieve gebruik, dat de Rijnlandse
18