Onze kinderton u Coen Hans I Ill j j I t I I I Coen Hans zit op school. De juf frouw vertelt maar Coen Hans hoort het niet. Hij heeft vandaag zijn aandacht niet bij de lessen. Buiten is het warm en de zonnestraaltjes sprin gen vrolijk de klas binnen. Maar ook dat ziet Coen Hans niet. Hij is blij héél blij. Nog een uurtje dan gaat de school uit en mag hij naar huis. Fijn, denkt hij, naar huis. Waarom wil hij graag naar huis? Is zijn moeder jarig? Nee, dat beslist niet, maar zij gaat pannekoeken bakken. Heerlijke, grote, ronde, goud-gele pannekoeken. Wanneer hij hieraan denkt, wordt hij nog ongeduldiger. Het is alsof dit ene uurtje niet om wil gaan. Dan gaat de bel Ring, ring, rinkelt de bel. „Eindelijk," roept Coen Hans door de klas. Alle kinde ren kijken naar hem en de juffrouw vraagt: „Waarom roep jij dat, Coen Hans? Vind jij het niet prettig op school?" Het ventje krijgt een kleur, zijn wangen worden roder dan ster appeltjes. De school, die hij bezoekt, is een fijne school. De juffrouw en de meesters zijn er bijzonder aardig. Al de kinderen blijven Coen Hans aan kijken. Hij weet niet wat hij moet zeggen. „Nou, Coen Hans," zegt de juffrouw, „vertel mij eens waarom jij dat riep?" Even aarzelt hij, maar dan zegt hij flink: „Mijn moeder bakt pannekoe ken vandaag. Wanneer ik dadelijk thuiskom, gaan wij pannekoeken eten. Pannekoeken met stroop, jam of suiker". De kinderen beginnen alle maal te lachen, want zij weten dat die blonde Coen Hans een lekkerbek is. Ook de juffrouw lacht. „Fijn ventje," zegt zij, „pannekoeken, jij boft anders maar." „Ja," zegt hij en hij belooft de juffrouw een paar pan nekoeken, die hij voor haar mee zal brengen. Dat is heel lief van hem om daaraan te denken. De school gaat uit. De kinderen gaan naar huis. Ze lopen niet hard, het is mooi weer. Eén is er, die wel vlug naar huis loopt. Dat is Coen Hans. Zijn neus ruikt de pannekoeken al. De afstand van school naar huis is tamelijk ver. Zeker een half uur lopen. Gewoonlijk vindt Coen Hans dat niet erg, vandaag duurt het hem te lang. Het schijnt, alsof de weg drie keer zo lang is dan anders. Dus loopt hij twintig tellen hard en dan weer twintig tellen lang zaam. Opeens ziet hij een auto. Een grote, rode vrachtwagen. Coen Hans kent die rode vrachtwagen en weet dat die vlakbij zijn huis moet zijn. Hij bedenkt zich niet en springt ach terop. Zijn handen zoeken de klep van de laadbak. Voorzichtig probeert hij in de bak te klimmen, maar de wagen gaat harder rijden. Coen Hans probeert nog steeds om in de laadbak te komen, maar het lukt niet. Zijn benen zijn juist te kort om het te ha len. Dat vindt hij akelig, want zijn handen doen van het hangen pijn en zijn armen worden moe. En de wagen gaat harder rijden. De auto vliegt over de weg en Coen Hans wordt bang. Hij heeft nu spijt dat hij op de wagen geklommen is en vergeet het pannekoekenmaal, dat thuis op hem staat te wachten. De chauffeur van de vrachtauto, die kennelijk haast heeft, weet niet dat er een klein joch achteraan zijn auto bengelt. Hij geeft nog meer gas. Achter de vrachtwagen komt een andere auto aan. Wanneer de bestuurder van deze auto ziet, dat er een klein kereltje achterop hangt, passeert hij de vrachtwagen om de chauffeur te waarschuwen. Hij be duidt de chauffeur dat hij moet stoppen. Met een schok remt deze zijn wagen af. Maar nu is het te laat. Doordat de chauffeur stopt, schrikt Coen Hans en valt hij op de grond. „Au, au," roept Coen Hans, „au, au, ik heb zo'n pijn". Zijn hoofd bloedt en wanneer hij op wil staan gaat dat niet. Coen Hans huilt nu nog veel harder. De grote meneren troosten hem. Coen Hans roept: „Ik wil naar huis, ik wil naar mijn moeder, mijn hoofd en mijn been doen pijn". Hij is de pannekoe ken helemaal vergeten. Intussen komt de ziekenauto en Coen Hans moet naar het ziekenhuis. Daar wordt hij in een groot wit bed gestopt. Hij heeft een hersenschudding en zijn been is gebroken. Zijn ouders schrik ken wanneer zij horen dat hun zoon in het ziekenhuis ligt en er enige weken moet blijven. En hoe vindt Coen Hans het zelf? Hij vindt het heel naar, maar feitelijk heeft hij zelf schuld. Want hij wist toch dat auto wippen gevaarlijk en bovendien ver boden is, ook al is het avontuurlijk. Wanneer de kinderen van zijn school het verhaal horen, schrikken zij alle maal. Gelukkig is Coen Hans nu weer uit het ziekenhuis, autowippen heeft hij nooit weer gedaan, want daar had hij mee geleerd. Jos Tabbeys

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1961 | | pagina 28