Beschouwing over het kuipershandwerk h G. M. Miinichsdorfer In de vorige eeuw, toen men nog op zuiver handwerk was aangewezen, was het korps van kuipers in ver houding nog vrij groot. Bij de HBM Amsterdam bijv. bedroeg in de jaren tachtig van de vorige eeuw het aantal kuipers nog tien bij een bierverkoop van 50.000 hl (afb. 1). Dit aantal is als gevolg van de bloei van de vatenfabrieken iets teruggelopen en was tien jaar later gezakt tot zeven, hoewel de bieromzet tegen die tijd reeds belangrijk gestegen was. De vaten fabrieken leverden nl. het benodigde hout reeds zo voor bewerkt, dat een belangrijk gedeelte van het kuipers- werk, als kloven en zagen van het ruwe hout en verdere andere voorbehandelingen, overbodig was geworden. Ook kwam het maken van berekeningen en van sommige constructietekeningen grotendeels te vervallen. Zo zijn geleidelijk de eisen, die vroeger aan een kuiper werden gesteld, steeds minder geworden en liep ook daardoor het aantal kuipers in de brouwerij terug. Men kon toen nl. in tijd van nood voor „tweedehands- werk", waarmee wel leerlingen in sommige bedrijven werden belast, ook ongeoefende krachten laten invallen. Ook het pekken van de vaten geschiedde sinds het eind van de vorige eeuw, net als het paraffineren van gist- kuipen, die vroeger doorgaans van hout waren (afb. 2), in vele bedrijven niet meer volgens het oude systeem, maar werd machinaal uitgevoerd. Dit nam veel minder tijd in beslag en was daardoor ook veel goedkoper. Degenen van de oude generatie, die het pekken van commando van de meester 4 tot 6 man het vat net zolang rolden en voor- en achterover kantelden, totdat de gehele binnenkant met een nieuwe laag pek was bedekt. Het spreekt vanzelf, dat de pekmachine, die het moeizame werk in betrekkelijk korte tijd met behulp van veel minder arbeidskrachten kon verrichten, een grote besparing aan personeel heeft gebracht, waardoor weer menig kuiper overbodig is geworden. Bovendien was aan het machinale pekken ook een belangrijke be sparing aan werkruimte verbonden, hetgeen voor menig bedrijf met het oog op uitbreiding en verbouwing een uitkomst betekende. Na al deze vaktechnische uiteenzettingen, willen we ook eens een andere kant van de kuipersbranche belichten. Het zal velen niet onbekend zijn, dat in ieder hand- werksvak soms iemand met heel bijzondere capaciteiten opduikt, die plotseling met buitengewone prestaties voor den dag komt, bijv. op artistiek gebied. Zo zijn er ook in het kuipersvak herhaaldelijk artistieke produkten ontstaan, die reeds een eeuw geleden de algemene belang stelling hebben getrokken en die dit heden nog doen. Zo werden er bijv. werkstukken vervaardigd in minia tuurvorm (diverse soorten drinkgerei en kleine sier voorwerpen in de vorm van fustjes e.d.) (afb. 4, 5 en 6). vaten nog hebben meegemaakt, voordat de pekmachine op de technische markt was verschenen, zouden kunnen bevestigen, dat het pekken met veel zorg en beleid moest geschieden om onheil te voorkomen. Een bijzondere inspanning eiste het pekken van de grote lagervaten. Men moest eerst het vat ontpekken. Daartoe werd van het liggende vat de bodem verwijderd. De meester stak vervolgens met een stuk brandend pek de peklaag in het fust op een paar plaatsen in brand. Daarop werd de bodem losjes tegen het vat aangezet, zodat er trek mogelijk bleef. Er ontstond in het vat een geweldige vuurzuil, die boven door de spleet tussen bodem en vat oplaaide (afb. 3). Het pek begon dan te smelten, droop langs de wanden naar beneden, om ten slotte uit het fust weg te lopen. Daarna bracht men de bodem weer aan. Door het spon gat werd gesmolten pek in het vat gegoten, waarna op 9

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1961 | | pagina 11