Na de uitvoering van deze indrukwekkende J. M. Honig-mars, nam de heer Honig ten slotte zelf het woord. „Wat zeggen ze, zoveel loftuitingen (en ten onrech te)" begon hij, „maar ik merk dat ze van harte ge meend zijn". Hij zei dat hij zeer getroffen was dooi de woorden van de heer Feith en dat het hem goed heeft gedaan te horen dat de verhoudingen zo goed waren. „Ik hoop dat deze samenwerking lang be waard zal blijven onder mijn opvolgers; dan is het huis niet gebouwd op drijfzand". De heer Honig merkte verder op dat hij er trots op was dat hij nu in één adem werd genoemd met de heer Huybrechtse omdat zij inderdaad beiden bezield waren van dezelfde geest. „We zullen dan ook op de toneelavonden samen als gepensioneerde op de zesde rij zitten!" Tot de heer Stap richtte de heer Honig de vol gende woorden: „De Personeels Unie heeft mij zeer nauw aan het hart gelegen. Ik ben zeer blij dat het idee van de op richting ervan destijds weerklank heeft gevonden. Het heeft weliswaar zeer lang geduurd, maar dat is onze Hollandse aard. We zeggen gauw: „laat het nou maar zitten zoals het is". Maar als we ten slotte iets doen is het altijd goed en hecht". De heer Honig bedankte voor de prachtige ge schenken („waaraan heb ik het verdiend?"), waar van hij dagelijks zal kunnen genieten („zelf koop je niet zulke mooie dingen!"). Naar aanleiding van het tamboercorps, vertelde de heer Honig dat, toen hij bij de opening van onze Bossche brouwerij op het marktplein de vele corpsen en vaandelzwaaiers zag paraderen, de gedachte bij hem was opgekomen: „Wat zou dat voor ons fijn zijn als wij zelf zoiets hadden!" Hij verheugde zich over het feit dat de heer Wittert dit initiatief aan Den Bosch had overgebracht en dat het had geleid tot de verwezenlijking van dit tamboercorps, waar van hij hoopt dat het nog eens zal uitgroeien tot een harmoniecorps. Daarna verklaarde de heer Honig gaarne het be schermheerschap van de S. en O. „H.B.B.A." te wil len aanvaarden en deelde hij mede dat hij, van zijn kant, een symbolische daad wilde verrichten voor de sportclubs. Deze daad bestond uit het aanbieden van een wisselbeker aan de H.P.U., bestemd om als wis- selprijs te dienen voor de beste sportieve prestatie van het jaar. De grote eer die de heer Honig de sportclub hiermee bewees ligt in het feit dat deze wisselbeker, vergezeld van de bronzen medaille van de Olympische spelen 1928, de trofee was van de overleden echtgenote van de heer Honig, welke zij als schermster had veroverd. Vandaar dat deze be ker, zoals de heer Stap verklaarde, de Honig-Van Holkema beker zal worden genoemd. De heer Honig besloot met zijn in de loop der jaren bekend geworden woorden: „We moeten er altijd aan denken dat de groei en bloei van onze Maat schappij afhankelijk is van de saamhorigheid van allen, die eraan verbonden zijn." Daarna volgde een bijzonder gezellig samenzijn, tot dat ten slotte een ieder persoonlijk met een hand druk afscheid nam van de heer en mevrouw Honig.

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1960 | | pagina 10