De berenfamilie
en
Vers van 't Vat
KINDERHOEKJE
De berenmoeder Mevrouw Lobbe
Staat aan de grote houten tobbe
En de kinderen in het berenlandje
Wel die helpen haar een handje.
Moeder zelf die staat te wassen,
Jurken, hempjes, broeken, dassen
Een broek, niet zo'n kleintje,
Hangt gezellig aan het lijntje
In het windje droog te waaien.
Bobbeltje die mag draaien.
Ja die bolle berenblaag,
Wringt het wasje graag.
Kleine Keet neemt grote stappen,
Is ondeugend en vol grappen.
Doch nu weet de kleine meid
Is er op het ogenblik geen tijd.
Zij verzint geen ondeugende streken,
Zij zal de was voor moeder bleken.
Heel parmantig spreidt die guit
De v/as op het grasveld uit.
Waarom helpen die kinderdieren?
Omdat ze immers feest gaan vieren.
,,Vers van 't Val" bestaat 10 jaar
En nu zijn ze voor het feesten klaar.
En is berenmoeder Lobbe klaar,
Wai doet papa Beer dan daar?
Hij gooit zijn jas door de wringer,
Bobbel draait weer aan de slinger
Want papa Lobbe is net.
Hij gaat uit in zijn rode jacquet
Om de feestvreugde te verhogen.
Maar zijn jasje moet nog drogen.
Plotseling zien ze hun Keetje.
Ze roept „Bobbel weet je,
Je doet het lekker niet goed,
Omdat dit met een strijkijzer moet".
„Kom maar papa ik zal strijken,
En jij Bobbel, mag dan kijken".
Dus stapten vader en zoon
Ongestreken, maar wel schoon
Met Keetje hun woning binnen,
Om met de strijkpartij te beginnen.
Bobbel mag zich er niet mee bemoeien,
Anders zou de boel maar verschroeien.
Maar ze zien wèl dat Keet
leis van het huishouden weet.
Met een vlijmscherpe vouw in hun broek
Zijn ze nu klaar voor het bezoek
Daar stappen ze langs de weg,
Vader, moeder, de kinderen zeg.
De berenfamilie Lobbe is vroeg,
Ja ze hebben nog tijd genoeg.
En wanneer ze langs een speeltuin gaan,
Kijken de kinderen hun vader aan.
Bobbel en Keet in haar jurk met stippen
Zijn weldra aan het wippen.
Maar na dit harde wipgestommel,
Rennen ze snel naar de schommel
Schommelen dat doen ze allang,
Doch Bobbel is een beetje bang
Dat hij van de schommel zal vallen
En op zijn kopje neer zal knallen.
Ja die Bobbel is héél goedig.
Keetje is kattig en reuze moedig
Ze gaat op de schommel staan
Om zo vlug mogelijk te gaan.
Dapper staat ze daar, wat stoer.
Ze lacht om Bobbel, haar bange broer.
En wat doet hun lieve moe?
Ze leest. „Vers van 't Vat" lachte haar toe
Had ze dit maar niet gedaan,
En Keet niet op de schommel laten staan.
Want voordat ze het weet,
Au, boem, au, daar ligt Keet
Op de harde koude grond
Natuurlijk is ze zwaar gewond.
De dokter, die moet komen,
Keet wordt in het ziekenhuis opgenomen.
Neen, Keetje mag niet naar huis,
Ze ligt nog steeds in het ziekenhuis
Haar hoofdje doet veel pijn,
En soms komt dokter Medicijn.
Het eerst geeft hij een blad
Dat heet „Vers van 't Vat".
Komt hij Keetje onderzoeken,
Dan krijgt ze prenteboeken.
Ja Keetje is dan stil,
Ze kijkt naar zijn deftige bril.
Want dat brilletje zwart,
Is deftig en héél apart.
Daarmee kan de dokter lezen
En de zieke beren genezen.
Een paar maanden is ze nu daar,
De mooiste maanden van het jaar.
De andere beren zijn lief,
Ze sturen haar fruit of een brief.
Ze schrijven: Het is waar,
Vers van 't Vat bestaat 10 jaar.
De berenkoning Van Pelt,
Schrijft „Het feest is uitgesteld,
Totdat je weer thuis bent Keetje,
Geduld dus nog een beetje."
Maar Keetje heeft wel een strop,
De zomermaanden, die raken op.
Omdat ze op school de knapste was,
Gaat ze toch naar de volgende klas
Dan mag ze het ziekenhuis verlaten,
De sneeuw ligt al in de straten.
Ze bedankt de dokter voor zijn zorgen
En wat doet ze de volgende morgen
In bed wil ze niet blijven,
Ze wil spelen en schrijven.
Moeder geeft haar dan haar zin
En haalt ze dan de kamer in.
Keetje krijgt een extra augurkje,
Moeder maakt voor haar een jurkje
En ze maakt ook voor elk,
Een heerlijk kopje chocolademelk
Weldra gaat ze weer
Met Bobbel zijn auto's te keer.
Keet die wordt weer gezond,
Ze huppelt weer in het rond
Bobbel miste werkelijk zijn zusje,
Iedere avond geeft hij nu een kusje
Voordat hij naar bedje moet
Aan Keetje op haar blozende snoet
Eindelijk is dan het verlate feest,
Vers van 't Vat dat ieder leest
Viert het 2e Lustrum zeg,
Daar begeven ze zich op weg.
Keetje's nieuwe jurk is klaar,
Vader zegt: „Aantrekken maar".
En Bobbel heeft een nieuwe broek,
Daar gaan ze dan weer op bezoek.
De speeltuin „Fris en Vrij"
Lopen ze nu maar voorbij.
Boboel en Keet middenin,
Zo stapt nu het berengezin.
Eindelijk zijn ze gekomen
Bij de donkere, hoge bomen.
De beren, het zijn er een boel,
Zitten al deftig op een stoel.
Dan gaat de Koning spreken.
Hij zegt „U allen hoorde van Hein-Eken,
Daar hebben ze een blad,
U kent het wel: „Vers van 't Vat".
Daarom vieren wij feest,
Klinkt hierop berenbeest.
Onze kelen zullen wij smeren
En wij gaan ze feliciteren.
Keetje die heeft rondgekeken,
Roept „Koning het is geen Hein-Eken,
Want voor dit 10-jarig bestaan,
Moeten we naar Heineken gaan.
Maar de beren zijn niet gekomen,
Ze bleven onder de bomen
En stuurden een gelukstelegram,
„Op naar het 3e Lustrum" De Berenstam.
JOS TABBERS
18