I
Aardewerk
Zoals u allen bekend is wordt aarde
werk reeds eeuwen en eeuwen lang
gebruikt voor het bereiden en be
waren van voedsel en dranken; ik
moge u in dit verband nog eens even
herinneren aan de geschiedenis van
ons aller Anggerèk in één van mijn
eerste artikelen in dit blad. Soms
was het kunstig versierd, soms uiterst
eenvoudig, soms technisch knap ge
bakken en soms van eenvoudige
makelij, al naar gelang de ontwikke
ling van de volkeren die het ge
bruikten. Mijn tweede verzameling
bierpullen evenals natuurlijk de
eerste (zoals u weet nu de verzame
ling van de heer Van Münching in
New York) geeft een duidelijk
inzicht in deze ontwikkeling. Het in
onze streken en in het aangrenzende
Kannebackerland vervaardigde aar
dewerk was een vrij zacht gebakken
poreus produkt, dat men in de loop
der tijden ging verbeteren door de
binnenzijde, en later ook de buiten
zijde, te bedekken met een laagje
doorzichtig loodglazuur. Eerst na de
uitvinding van het tinglazuur (een
witte ondoorzichtige glassoort) kon
men dit aardewerk beschilderen. Een
bijzonderheid van dit tinglazuur is,
dat een op het gemalen glazuur aan
gebrachte decoratie deze witte laag
na het bakken als achtergrond be
houdt.
Het gebruik van tinglazuur was in
de oosterse landen reeds lang bekend
en werd door de Moren naar Spanje
gebracht, waar het voor het eerst in
Europa werd toegepast. Dit aarde
werk werd van Spanje uitgevoerd
naar Italië via het eiland Majorca
waardoor voor dit soort aardewerk
de naam „majolica" ontstond. In
Italië verrezen weldra pottenbakke
rijen, die wereldberoemd werden en
aan de naam van één dezer plaatsen
Faenza, werd de naam „fayence"
ontleend.
lieden naar de Noordelijke Neder
landen uit. Veel verschil tussen tech
niek en kleur bestaat er aanvankelijk
niet. Men houdt vast aan het
Italiaanse kleurenschema van blauw,
groen, oranjegeel en mangaanpaars.
Door de loop der eeuwen is de naam
Makkumer Aardewerk een verzamel
naam geworden voor het hele Friese
produkt, zoals met de naam Delfts
vaak de gehele majolicaproduktie in
Nederland wordt aangeduid, het
Makkums incluis.
De fabriek van de familie Tichelaar
is vermoedelijk in, maar in ieder
geval omstreeks 1660 opgericht door
Freerk Jans, die zich weldra Tiche
laar dat is dus tichel of tegel
maker noemt. Dit blijkt uit een
door zijn vader in 1661 aangelegd
boekje, waarin onder meer een aantal
door Freerk Jans geschreven en
ondertekende kwitanties voorkomt,
wegens van zijn vader ontvangen
bedragen in mindering op zijn moe
derlijk erfdeel. Als deze fabriek in
andere handen overgaat, dan zijn het
die van een zoon van de eigenaar.
Grote avonturen, samenhangend met
de verwisseling van eigenaar heeft
deze fabriek dus niet gehad, omdat
zij er herhaaldelijk in heeft moeten
berusten bij testament te worden toe
gedeeld aan één der zoons. Aan ups
en downs in ander opzicht heeft het
haar overigens niet ontbroken. Zo
brandde zij in 1824 grotendeels af,
doch is zo snel mogelijk weer opge
bouwd op dezelfde plaats waar ze
altijd stond en tot nu toe is blijven
staan.
FREERK JANS TICHELAAR 1660—1712
YME FREERKS 1712—1770
PI ETER YMES 1770—18
JELMERS PIETERS 1808—1827
Deze Italiaanse pottenbakkers zwier
ven de wereld over en kwamen ook
in Antwerpen, waar men ze „geleijers"
noemt. Het woord geleij, ook wel
galeij doet denken aan het galeischip,
waarmede het aardewerk werd ver
voerd. Ook brengt men het wel in
verband met glei-pottenbakkersklei.
In ons land noemde men de Italiaanse
majolica, die door de Straat van
Gibraltar naar ons land werd ver
voerd „straetsgoed".
In 1585 val van Antwerpen
wijken vele protestantse handwerks
PIETER JELMERS 1827—18
JELMER PIETERS 1868—1900 JAN PIETERS
PIETER JANS 1900—1913
JAN PIETERS 1913—heden
Uit dit overzicht van de mannelijke
lijn der familie blijkt gedurende welke
periode zij als tichelaar de leiding
van de onderneming heeft gehad, van
de eerste tot de tegenwoordige, achtste
generatie.