te meer beseffen hoe rijk je nu bent. En met hoe weinig je in die hongerwinter tevreden was. Geen angst meer Mensen, wat hadden we naar dat ogenblik van capitulatie verlangd. Vrijheid. Zo maar ergens heen te kunnen gaan, omdat je er zin in hebt. Als meisje geen angst behoeven te hebben voor een Duitse soldaat op straat. Geen angst als jonge man om te worden opgepikt. Wat hebben we op 9 en 10 november '44 in de benauwdheid gezeten toen de grote razzia's in Rotterdam gehouden werden en vele tientallen H.B.M.'ers bij Schalk op de hooizolder en in het laboratorium waren ondergebracht en zelfs in de beroemde „tussenvloer" onder de eerste etage. We doken er in via een gat in de huidige damesgarderobe bij elk alarm. Gelukkig was het altijd loos alarm en ging het doorgaans om vordering van bier of schrijf machines! Vrijheid. Geen vrees meer van de leiding van ons bedrijf, dat de Duitsers iets zouden merken van de talloze ver boden activiteiten op onze brouwerij. Vrijheid. Geen angst om vader, die was opgepikt of ondergedoken, voor moeder of dochter, die eten was gaan halen „over de IJssel". Geen angst voor een ver stopte fiets of radio, of veel erger Joodse vriend, die zich verborgen hield. Geen angst van vrouwen om hun nog ongeboren kind, waarvoor geen eten was, van moeders voor hun kinderen, die ze met de dag zagen wegkwijnen. In de noodeditie van de N.R.C. uit die dagen lazen we: jonge vrouw, in april baby verwachtend, verzoekt dringend bij een familie een warme maaltijd te mogen gebruiken. Enige prijzen in het begin van februari: een brood 40, consi-sigaretten 55,per pakje (groter bocht hebt u nooit gerookt), raapolie 125,per liter, erwten 25,per kg. U moet hierbij bedenken, dat een stenotypiste van 20 jaar met H.B.S.-diploma toen 65,in de maand en een geschoolde fabrieksarbeider 30,per week verdiende, want de lonen stonden nog op het peil van 1940. Een zwarte handelaar draaide echter voor 1000,'per week zijn hand niet om Soep of pap? Op ons kantoor was gevestigd het Interkerkelijk bureau, dat bonnen voor hongeroedeempatiënten uitgaf. Bonnen, waar nauwelijks iets op te krijgen was, maar waar de stakkers kilometers ver voor kwamen lopen; er waren immers geen vervoermiddelen meer. Eloe dikwijls zakten de stumpers bij de portier inéén en waren ze niet bij machte het I.K.B. op de eerste etage te bereiken. Op het Noordplein zag ik een vader met een jongen en een meisje van een jaar of zes, die beiden geen ons vlees meer op hun beentjes hadden. Beentjes, die ik verzeker het U niet dikker waren dan de vinger van een mannenhand nü. Anderen hadden weer opgeblazen voeten en handen van de hongeroedeem en dat was eigenlijk prettig, want alleen dan kreeg je „extra" voeding! Wat een geluk dat de brouwerij aan haar personeel nu en dan wat suiker, wat groenten, wat aardappelen, wat suikerbieten kon verstrekken. In maart at ik gebakken tulpebollen. Een delicatesse, net gebakken aardappelen. Dat zeiden we toen! In april kregen we uitgebloeide tulpebollen, maar die waren met permissie niet te vreten. De brouwerij er was een openbare gaarkeuken op het terrein! zorgde ook voor soep en pap. Het was het zelfde goedje als je het mij vraagt, gemaakt van wat gerstemeel en water en afkooksel van „lippen en kelen" van koeien, die op het abattoir voor de Duitse soldaten geslacht werden. Enkele rijkaards hadden zoetstof (zwarte prijs een tientje per doosje) en aten zodoende 's morgens zoete pap. 's Avonds maakten zij met wat zout van hetzelfde spul soep. In de Raadskelder stonden we er voor in de rij en af en toe was er een gast, zoals een officier van Justitie in Rotterdam, de magerste man van alle tijden: hij mocht immers niet zwart handelen! Kersen! Ik herinner me nog hoe ik van de toenmalige bedrijfs leider, die op de groentenuitdeling toezicht hield, op 7 januari 1945 een maal spruitjes kreeg: omdat het mijn verlovingsdag was. En wat was het een feest toen de elektrische stroom helemaal uitviel en de voorraden be vroren kersen en andere vruchten van Jamin hals over kop geconsumeerd moesten worden. Deze heerlijkheden kwamen ook naar de brouwerij. „Eet er niet te veel van, jongens". Wel ja, zeg dat maar eens aan mensen, die bijna verhongerd zijn! Toen we nog wat suikerbietenprakjes te warmen hadden, waren het de meisjes van het secretariaat (toen „cor respondentie" geheten) en de boekhouding (inkoop, export en afd. buitenland kenden we nog niet) en enkele analysten, die daar, op het laboratorium of waar elders een noodkacheltje te vinden was, voor zorgden. Of er dan niet eens „geproefd" werd of het al warm genoeg was? Ik durf er niet voor instaan, want een theelepeltje „prak" was een heerlijkheid. Een der meisjes van de correspondentie deed dat voor een technisch onderdirecteur, een al wat oudere man, die heel lang was en zo mager, dat zijn hals tweemaal in z'n boordje kon. Vandaar dat dat boordje herhaaldelijk losschoot en dan moest zijn assistente op een stoel klim men om het onwillige boord weer in orde te brengen. Tja, zo iets behoorde 15 jaar geleden tot het secretaresse- werk! Overigens, dat opwarmen was een lijdensaffaire, want warmtebronnen van enige betekenis waren er niet en wat er was ging meer uit, dan dat het brandde.

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1960 | | pagina 4