kop, hetgeen een treffend voorbeeld
was van een broederlijke verdeling
der redactionele taken.
„The happy family"
In april 1950, dus nu precies alweer
tien jaar geleden, verscheen toen het
eerste nummer van „Vers van 't Vat".
Het was toen natuurlijk wel duide
lijk, dat wij onze lange tenen onnodig
Het was echter een zeer bewerkelijk
karwei en het schrijven en dichten en
tekenen en tikken nam ten slotte
zoveel vrije tijd van de eenmans-
redactie in beslag, dat deze in 1943
de voorzitter verzocht, zijn redac
tionele portie maar aan het welbe
kende Fikkie te geven.
Clubnieuws verrees
Daarmee was „Het Dwaallicht" exit,
maar uit zijn smeulend hoopje as ver
rees het „Clubnieuws" weer. Dit ging
op dezelfde manier als „Het Dwaal
licht", dus alles handwerk en één
exemplaar, maar omdat het bestuur
erin geslaagd was voor de verzorging
ervan een ploeg van drie man te
vormen (Drijver, Gimbel, v. d. Zwaai)
ging er per man niet zo verschrikke
lijk veel tijd in zitten. Bovendien
werd de inhoud meer afwisselend.
Met dit getikte en getekende Club
nieuws zijn wij de oorlog doorge
komen, lachend, huilend soms, maar
altijd als goede Heineken's mensen
onder elkaar. En als dit primitieve
blaadje zijn lezers in die tijd maar de
helft van het plezier heeft bezorgd
dat de samenstellers ervan hadden,
dan heeft het zijn dienst wel gedaan.
Toen er na de oorlog weer papier
was, ging ook de stencilmachine weer
draaien en ons Clubnieuws verscheen
met prijzenswaardige regelmaat. De
aankondiging van wat later „Vers
van 't Vat" zou worden, werd dan
ook maar met matig enthousiasme
ontvangen. Wij hadden veertien jaar
en onder moeilijke omstandigheden
onze eigen boontjes gedopt en nu zou
„Hogerhand" het gaan uitmaken.
Waar nog bijkwam, dat Hogerhand
zo onaardig was om niet met het
Hogerhandse petje in de hand bij ons
te komen om onze welwillende goed
keuring op de plannen af te smeken.
Dus Gimbel schreef een „vuil stukje"
en ik kreeg er gevoelig voor op mijn
N? 16
FEftHVAltl 1946
bezeerd hadden gewaand, want het
was in geen enkel opzicht met ons
clubblaadje te vergelijken. Het Club
nieuws had altijd gepreekt voor een
kleine parochie van Sportclubleden,
die dan wel het gehele Amsterdamse
kantoorpersoneel omvatte, maar meer
ook niet. Nu werd elk lid van wat
de heer Van Münching altijd zo ge
zellig noemt „the happy Heineken's
family", in Rotterdam, in Amster
dam, in Den Bosch, te land, ter zee
en in de lucht of waar ook ter wereld,
bereikt.
De redactie-commissie was nogal
uitgebreid en gevarieerd (mr. Beyen,
Vestergaard, v. Alem, mr. Dressel-
huys, drs. Gombert, Kleingeld, v. d.
Zwaai) en is in de loop der tien jaren
nogal eens gewijzigd, eerst door het
overlijden van de heer Dresselhuys en
later om verschillende, meestal met
het uurwerk te maken hebbende
redenen.
Want de redactieleden hadden twee
eigenschappen gemeen: goede wil en
weinig tijd. De vergaderingen, onder
de bijna vaderlijke leiding van de heer
Beyen, waren altijd bijzonder prettig
en geanimeerd. Ze werden meestal
tussen de middag gehouden met een
broodje-uit-'t-vuistje en er kwamen
vaak zeer goede, soms zelfs briljante
voorstellen ter tafel. Alleen was het
jammer, dat niemand tijd had om ze
uit te voeren en als de heer Kleingeld
niet nog een klein poosje de touwtjes
in handen had gehouden, dan zou de
verschijning van het blaadje, die zich
toch al kenmerkte door een artistieke,
grillige onregelmatigheid, misschien
helemaal in de soep zijn gelopen.
In snel tempo
Toch hebben we het nog tot 1957
volgehouden, maar toen was ook aan
de overgang naar het professionalisme
niet meer te ontkomen. De heer David
werd benoemd tot beroepsredacteur
en de overgebleven en afgevallen
amateurs zagen nu vele vroeger ter
vergadering zo druk besproken wen
sen in snel tempo in vervulling gaan.
Het formaat werd aantrekkelijker,
het blad werd niet meer gevouwen,
zodat het nu als een waardig stuk
typografie en niet meer als het
Surhuisterveense Dagblad in de bus
kwam. Er kwamen veel meer illustra
ties en voortaan konden wij de be
wegingen van mevrouw Klaassen, die
met drie bloedjes van kinderen naar
Lagos was vertrokken en van meneer
Jansen, die voor zijn Europees verlof
behouden uit Singapore was aange
komen, op kunstdrukpapier volgen.
U ziet, van het clubstenciltje van
1936 tot aan het fraaie personeelsblad
van 1960 was een hele weg. Ik blijf
het jammer vinden, dat om in de
trant van dominé Da Costa te
spreken de Amstelveense lier van
de heer Drijver al zo lang niet meer
ruiste en dat Gimbel zijn bespiege
lingen blijkbaar alleen nog maar in
huiselijke kring houdt, maar misschien
kan de heer David hier iets aan doen.
En voor de rest: we hebben een
personeelsblad, zoals we het vieren
twintig jaar geleden niet hadden
durven dromen, dat door iedereen
gezien en gelezen mag worden en
waarmee ik de heer David nog vele
jaren van succes en medewerking
wens.
J. V. d. ZWAAL
5