arm aapje
Daar gaat hij het arme aapje.
Hij is niet zo groot. Hij heeft een
guitig kopje. Zijn oogjes staan op
het ogenblik tamelijk verdrietig.
Want aapje Jopje is een weesje.
Zijn vader en moeder hadden een
grote boot. Daar was het heel ge
zellig en plezierig. Jopje had dan
al heel wat zeeën bevaren. Wan
neer hij in het apenland aan de
wal was, schepte hij tegen anderen
op, die nog nooit gevaren hadden.
Dan vertelde hij hoe diep de zee
was. Hoe spannend het was wan
neer het stormde en de golven
over het dek sprongen. Bang was
hij helemaal niet. Alleen was hij
een beetje zeeziek wanneer hij van
de wal weer aan boord terug
kwam. Dat verzweeg hij wijselijk
tegenover zijn vriendjes. In de
vakantie kwamen er ook dikwijls
aapjes logeren. Dan was. het heel
plezierig. Ze speelden op het dek
en zwommen ook in zee. Ze wer
den dan allemaal verwend door
de ouders van Jopje. Nu was het
met de verwennerij gedaan.
Eens op een nacht terwijl het bui
ten heel donker en koud was, vloog
de wind gierend over het land.
Maar nog iets harder vloog de
wind over de zee. De boten, die
op zee lagen werden van de ene
golf op de andere geslingerd. Ook
het schip „Archibald" van de
ouders van Jop vloog heen en
weer. Vader en moeder, die opge
bleven waren omdat ze het weer
niet vertrouwden, deden van alles
om hun schip in evenwicht te
houden. Angstig keek vader de
nacht in. Neen, het was geen
storm meer, het leek wel op een
orkaan. Het was maar beter dat
zij hun zoontje Jop uit bed haal
den. Je wist uiteindelijk nooit wat
er kon gebeuren met zulk ruw
weer. Vader aap ging dus naar het
hutje van Jop om hem er uit te
halen. Maar wat schrok hij. Hij
zag dat er water stond in het ruim.
Kom, hij zou Jopje maar eerst even
wakker maken. Dit duurde wel
een paar minuten want Jopje was
een reuze slaapkop. Daar vader
zijn pantoffeltjes niet zo snel kon
vinden bracht hij Jop op zijn
armen naar boven. En werd hij in
een stoel bij de haard gezet. Samen
keerden ze naar beneden om te
kijken wat er aan de hand was.
Maar wat schrokken zij. Het
water dat eerst op de bodem stond
was nu langzaamaan gestegen.
Terwijl ze stonden te praten wat
het wel kon zijn, hoorden ze ge
kraak en een wild geluid op hen
afkomen. Verschrikt keken ze el
kaar aan. Het schip werd in zijn
flanken gegrepen en uitéén gereten.
Golven speelden over hun hoofd.
Zij werden meegetrokken naar de
bodem van de zee.
„Jopje, Jopje", gilde zijn moeder.
Doch het was te laat. Jopje kon
het niet meer horen. Ook hij was
geschrokken van dat geraas.
En voor hij precies wist wat er
gebeurde, spartelde hij in zijn ge
streepte pyjama in het ijskoude
water. Hij riep om hulp maar er
was niemand, die het hoorde. Bib
berend van schrik en koude zwom
hij in het water rond. Doch dat
moest ook niet lang meer duren
want dan zou hij verdrinken.
16