Een terugblik op bijna veertig jaar brouwerij leven Teneinde te trachten de houdbaarheid van het bier te vergroten, besloot in 1920 de toenmalige president directeur van de brouwerij, dr H. P. Heineken, in Amsterdam een wetenschappelijke controle te organi seren. De heer Hoette (oud-student van Weihen- stephan), die destijds bedrijfsleider in Rotterdam was, nam hiervoor contact op met de „Hochschule für Brauerei in Weihenstephan", waar ik toen studeerde. Het resultaat was, dat ik na enige weken (31 augustus 1920) in Amsterdam bij de directie mijn opwachting heb kunnen maken. Ik werd op genoemde dag (Koninginnedag!) door dr Heineken ontvangen op het oude kantoor, waar zich tegenwoordig de botte larij bevindt, en na een korte uiteenzetting van de algemene situatie werd ik door de ,,hoge baas" persoonlijk in de brouwerij rondgeleid. Nadat de rondgang door het fabrieksgebouw, waarbij ik ook de brouwmeester en de diverse bazen leerde kennen, was beëindigd, kreeg ik het laboratorium te zien. Een ruimte, waarin zich naast weinig belangrijke voorwerpen een molen, een droogstoof en een „maisch- apparaat" bevond, zodat de toenmalige brouwmeester de mogelijkheid had, de extractopbrengst van het mout te kunnen bepalen, indien hij dit nodig achtte. Bovendien was er ook een microscoop aanwezig (voor mij van zeer groot belang), zodat ik mij enigszins kon oriënteren ten opzichte van de biologische toestand van het bier. Ik wist, dat mijn taak heus niet makke lijk zou worden. Ik moet toegeven, dat ik een flinke portie geluk heb gehad, en dus na het aanschaffen van het nodige materiaal niet zeer veel in de duisternis behoefde te tasten en na ongeveer 3 maanden zwoegen van vroeg in de ochtend tot laat in de avond (menige nacht inbegrepen), was ik zo ver aan de directie te kunnen rapporteren, dat ik mij op de juiste weg bevond en een verbetering van de houdbaarheid van het bier binnen niet al te lange tijd te verwachten was, wat zoals later is gebleken, inderdaad ook een feit is geworden. Tot het resultaat, dat ik wilde bereiken, mij volop bevredigde, zijn echter nog ca. 2 jaar verstreken, in welke tijdsperiode op mijn advies menige verandering bij het gehele bierbereidingsproces in toepassing werd gebracht. Wat verder in het eerste gedeelte van mijn aanwezig heid bij de Heineken's Brouwerij zich voordeed, was, dat wij samen met de brouwerij te Rotterdam ten opzichte van de bieromzet de Amstel Brouwerij voorbij gezeild zijn, zodat de Heineken's Brouwerij de grootste brouwerij van Nederland is geworden. Ook dit feit heeft de drang, de wetenschappelijke controle ten opzichte van de kwaliteit van Heineken's bier steeds meer door te zetten, nog verder verhoogd. Gedurende bijna vier tientallen van jaren, die ik nu bij de brouwerij heb doorgebracht, hebben jaar in en uit voortdurend grote veranderingen plaats gevonden. Ik heb de mouterij, die reeds tijdens de eerste wereldoorlog stop gezet werd, zien afbreken, er zijn muren gevallen, menig gebouw is volkomen verdwenen en iets anders is weer op de plaats gekomen (moutsilo's, gistkelders, lagerkelders, technisch kan toorgebouw, uitbreiding van het laboratorium, enz. en ook een deel van de Jac. v. Campenstraat werd eigendom van de brouwerij). Nog heden is de activi teit op bouwtechnisch gebied volop gaande ondanks het feit, dat naast de diverse brouwerijen in het buitenland ook in Nederland weer een modern bedrijf tot stand is gekomen; kortom er was steeds leven in de brouwerij en intussen ben ik, wat diensttijd betreft, de oudste van de technische staf van de hele maat schappij geworden. Wij hebben natuurlijk lang niet aldoor zonnige dagen gehad. (Vooral in de tijd, toen de klanten nog zelf het bier op flessen bottelden het afleveren van flessebier rechtstreeks door de brouwerijen is voor het binnenland pas in 1931 begonnen waren nog vaak klachten over ons bier te vernemen!) In dergelijke gevallen moest dan ter plaatse worden ingegrepen en bij deze gelegenheid heb ik veel van de noordelijke helft van Nederland leren kennen, en niet zelden moest ik tot de uiterste hoeken van Friesland en Groningen doordringen om de toestand te bekijken en het euvel uit de weg te ruimen. Zo was ik dus soms niet alleen bierbrouwer, maar ook tijde lijk bierreiziger. Ook de storm van de oorlog 1940/45 hebben wij getrotseerd. Over de vele onaangenaamheden, die wij in deze jaren moesten doorstaan, wil ik liever zwijgen. De commerciële leiding heeft het klaargespeeld de bierverkoop daarna in korte tijd weer op te voeren en wat zij op dit gebied tegenwoordig presteert, is niet als kleinigheid te beschouwen vergeleken met de omzet in Amsterdam van 170.000 hl bier in het jaar 1920. De voortdurende uitbreidingen van het grote concern hebben steeds meer nieuwe leden ook voor de tech nische dienst geëist en naar aanleiding daarvan is het ook een taak voor mij geworden om op pedago gisch terrein mijn medewerking te verlenen, hetzij door cursuslessen, hetzij door inschakelen bij de diverse werkzaamheden. Ondanks mijn betrekkelijk conservatieve instelling, die bij vele brouwerijen, vooral in Beieren, heden nog streng gehandhaafd wordt, werden ook naar Amsterdam jongere krachten gezonden, om in het technische bedrijf zowel als ook op het laboratorium, de nodige kennis en praktijk op te doen. Ook dit heeft een bevredigend succes opge leverd en menige jonge man, die heden een vooraan staande positie bekleedt ergens in Nederland of in een van de buitenlandse bedrijven, brengt nog dikwijls zijn erkentelijkheid tot uiting door mij af en toe een groet te laten toekomen uit een land ver weg van hier. Dit is prettig en spreekt tot het hart. Zoals reeds genoemd, had ik bij het verrichten van mijn werkzaamheden steeds vrij veel geluk en ik wil bijna zeggen, dat mij als het ware een onzichtbare hand bij het oplossen van problemen de juiste weg heeft aangewezen. Daarbij werd de samenwerking met het personeel, welke aanvankelijk nogal moeilijk startte, met de jaren prettiger. In elke situatie stond 4

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1959 | | pagina 6