LETTERKUNDE "HE IN EKEN", EEN TRIOMF VAN DE HEDENDAAGSE POËZIE In een van de vorige Verse Vaten kwam een gedicht voor van de volgende inhoud: Er was eens een Iwan bij Jilsk, Die vond 't op de steppe zo stilsk. Hij dacht: potverdotski, 'k Verveel me hier rotski, Wie brengt me een Heineken's pilsk?! Dit vers was afgedrukt op de achterste, kopstaande pagina, de zg. flauwe-kul-pagina, maar dit wil geenszins zeggen, dat wij deze verskunst als flauwe kul zouden willen beschouwen. Integendeel! Uit het gedicht spreekt een wereld van eenzaamheid en ver langen. Men ziet de eindeloze steppe voor zich, met daar middenin de troosteloze Iwan. Zijn zwager is chauffeur bij de Amerikaanse ambas sade in Moskou en brengt hem wekelijks zes flesjes Heineken's imported Holland beer naar de steppe. Vijfhonderd kilometer heen en vijfhonderd kilometer terug in de glanzende ambassade-cadillac op be lastingvrije benzine. Maar nu is er aan de in Moskou geaccrediteerde diplomaten een reisbeperking opge legd en de glanzende cadillac kan Iwan niet meer bereiken. De grauwe verveling staart hem van alle kanten aan en hij snakt naar zijn Holland-Pilsk. Ziet u, wat een tragedie hier in klein bestek wordt samengevat? Het is inderdaad poëzie van de eerste orde en het is daarom een goede gedachte geweest van de uit geverij „Cambrinus" te Zeist om dit schone vers, samen met enkele andere uitingen van dezelfde dichter, te bundelen en onder de experimenteel Engels klinkende titel ,He in Eken" uit te geven (2 blz., prijs, geb. in orig. Groninger strokarton, 19,75). Wij hebben deze bundel ademloos uitgelezen, hetgeen technisch zeer wel mogelijk is. Wij hebben er als 't ware de verre zeeën en volken uit geroken, want het is waar, sommige volken kunnen erg ruiken. Wij zijn ondergedoken in de zwerverslust en het ver langen naar verre landen, dat zo eigen is aan ge- sjochte lieden, die al moeite hebben met de centen voor het bootje naar Durgerdam. Maar de fantasie van de schrijver overbrugt alle afstanden. Hij brengt ons zelfs naar het afgelegen en folkloristisch zo be langrijke Kornwerderzand, waar hij een jonge zee man tekent in al de trouweloosheid van zijn liefde en het slemp-grage visioen van een wild-schuimende zee van bier: Een zeeman in Kornwerderzand Zong met een glas bier in zijn hand: Mijn Lief, als de baren Van Heineken waren, Dan zag je me nooit weer aan land! Maar ook de vrouw is niet standvastig in haar liefde en vooral niet in Latijns Amerika, waar de dichter ons nu heenvoert om in een meeslepend ritme van tango en calypso het vuig materialisme te schilderen, waarvan een verdorven vrouw haar zogenaamde liefde laat afhangen, ofschoon gezegd moet worden, dat deze dame geen slechte smaak had: Een meisje in Montevideo Zei hevig vertoornd tot haar Leo: Als jij, dooie Piet, Mij geen Heineken biedt, Dan ga ik nooit meer met je meo! De dichter van „He in Eken" is niet bang voor grillige sprongen over de wereldkaart. Plotseling duikt hij op in Santander, Spanje, van welke schone stad hij weliswaar de naam verkeerd uitspreekt, maar wat kan men van een arme poëet anders ver wachten. Maar nimmer ook zou men verwachten, dat een zo rustig en beschouwelijk Nederlander een explosief stuk poëzie de wereld in zou slingeren, als de tragedie van het splinternieuwe Heinekensglas, waar men bier in schenkt van een andere brouwerij, waarop het, tot in de ziel getroffen, de weg kiest, die wijlen Van Spijck heeft doen doordringen tot onze vaderlandse geschiedenisboekjes: In een Heinekensglas in Santander Schonk men bier, maar dat was van een ander. ,,'k Ben onteerd!" gilde 't glas (Dat nog maagdelijk was En het spatte spontaan uit elkander. Maar ook de stille dingen des levens worden in deze bundel weergegeven op een wijze, zoals Vondel of Vestdijk nooit hebben kunnen opbrengen. De klacht van het te dunne bierviltje, die zo algemeen is en vaak op zo grove manier wordt geuit, is hier over goten met een milde ironie, die de klacht niet minder schrijnend maakt, maar die in plaats van de brute vloek de stille glimlach stelt: Een bierviltje lag op het blad Van een toonbank, hardstikke zat. „Oh!", zuchtte het sikker, „Was 'k toch maar wat dikker, Want zóveel he'k heus niet gehad!" De Nederlandse dichtkunst heeft sedert Hieronymus van Alphen, de grote Tollens en Speenhoff een angst wekkende tuimeling moeten maken om terecht te komen in de psychopathische rommelkelders van Lucebert en Vinkenoog, maar nu, sinds „He in Eken", is weer de hoop opgelaaid in alle harten, die met de juiste frequentie kloppen voor de Nederlandse poëzie. Een nieuw en wijds verschiet opent zich voor de Nederlandse Letterkunde! vdz 4

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1959 | | pagina 6