zodat het ijzer niet tegen een steen klikt envoor
zichtig langs een smal paadje door hoogopgaand
hout. De zaklantaarns zijn allang uit, maar we lopen
naar het oosten en de lucht begint te kleuren.
Het bronstgeluid van het hert, waar mijn jager op
aan stuurt, hebben we al enkele keren gehoord,
't Gaat steeds langzamer, eindelijk vóór ons de hoog-
zit. Eerst ik naar boven, dan het geluidloze „Bayrisch-
Schweiss"-hondje, dat steeds vlak achter de jager
heeft getrippeld, naar boven, de jager naar boven
en nu maar kijken door onze veldkijkers. Tegenover
ons is een ruige helling, een zogenaamde „Brunst-
wiese", tussen rechts en links dicht opgaand hout.
Daar moet zich ons hert ophouden. Naar het geluid
te oordelen verplaatst het zich nogal.
't Wordt lichter. Een duw tegen mijn arm: mijn jager
heeft een vrouwelijk exemplaar met een kalf ontdekt
en even later het hert zelf. Met enig zoeken ben ik
eindelijk ook zover. Mijn deskundige is niet enthou
siast. Met een lange uitschuifbare verrekijker wordt
het dier nauwkeurig bekeken en dan luidt het
fluisterend oordeel: „Zu jung, Zukunfthirsch!"
Tot overmaat van ramp krijg ik een kriebel in mijn
keel en kan een kuch niet inhouden. Het hert hoort
het niet, maar het vrouwelijk dier hoewel zeker
150 m weg kijkt even op en vindt het toch beter
om al laveiend in de dekking te verdwijnen, waarna
het hert spoedig volgt. Dat is dus niets.
Mijn jager stelt voor om het verderop te zoeken.
Aldus besloten: we zakken naar beneden langs het
smalle paadje op het bospad aan en dan verder naar
het oosten: hoog naaldhout, beukenbos, laag naald
hout, en almaar stijgen. Het naaldhout wordt lang
zamerhand dunner en eindigt, ('t Is onder de
bedrijven door 8 uur geworden!)
We zien een vrij kale top enkele tientallen meters
boven en voor ons en daarop een driehoekig houten
staketsel van de landmeetkundige dienst. Blijkbaar
is het een van de hoogste punten uit de omtrek. Een
paar meter voor we boven zijn, steken drie gemzen
achtereenvolgens de koppen over de rand, kijken
verbaasd en weg. Even later zijn we boven en zien
beneden ons op de steile helling wel zestig, zeventig
gemzen in dolle ren wegstuiven. Van tijd tot tijd
houdt er een groepje halt om nog even van ons te
griezelen en dan in volle vaart verder een hoek om
en verdwenen. Ik verbaas mij erover, dat er niet
tegenstaande de steenslag en de helling nooit een
struikelt.
We staan op een prachtig punt. Voor ons ligt Neder-
Oostenrijk, dorpjes, kerktorens, en links in het westen
ongeveer op onze hoogte misschien 10 km verder
ligt eveneens op een bergtop een groot hotel of
sanatorium.
Maar we zijn hier om te jagen. Zakken op de noord
helling een 50 meter naar beneden en blijven op die
afstand van de kam naar het westen gaan. Beneden
ons is een vrij jong fijnsparbos met vrij veel maar
tamelijk kleine open plekken. Daar heerst een op
gewekt hertenleven. Blijkbaar heeft een hert daar
enkele vrouwen verzameld, maar het kan zich niet
in een ongestoord bezit verheugen. Naar de geluiden
te oordelen wordt er nogal gevochten en van tijd
tot tijd zien we ze even op de open plekken.
Een klein eind verder over ongeveer 100 meter
breedte is een verticale strook kaalgekapt en weer
verder begint een prachtig hoog bos van wel 30 m
hoge naaldbomen. We besluiten om ons te posteren
boven de kale strook en om afglijden te voorkomen
slaan we ons bivak op achter een enorme boomstomp
met wortels, 't Is heerlijk weer. Ongelooflijk uitzicht!
We duiken eens in de rugzak naar voedsel en drank
en nu maar wachten en kijken. In onze buurt vliegen
drie raven, die het onderling ook nogal oneens zijn.
Beneden ons wordt het geschermutsel van de herten
sterker en dan ineens verschijnt er een van de rivalen,
die blijkbaar door het „Platzhirsch" definitief is
afgestraft. Mijn jager constateert direct: „Das ist er
11