,,'t Is een nummer!" No. B 3 No. 96 4 „Hoe komt het nou dat ik nu plotse ling te elfder ure in Vers van 't Vat kom te staan terwijl ik pas het vol gende jaar met pensioen ga?" vroeg de heer G. M. Münichsdorfer, het oudste lid van de technische staf van het Heineken's concern, ons verbaasd, toen wij met blocnote en ballpoint gewapend bij hem binnenstapten. Wij legden hem uit dat het lot hem parten had gespeeld door zijn „nummer" aan ons toe te wijzen, en staken meteen van wal. De heer Münichsdorfer (in 1894 in Ottmaring in Beieren geboren) door liep de H.B.S. en verrichtte tussendoor en na zijn eindexamen praktisch werk in brouwerijen van Regensburg, Würzburg en Langendreer-Dort- mund. Na de eerste wereldoorlog ging hij studeren aan de Technische Hoge School in Weihenstephan, aangesloten aan de Technische Hoge School van München, afdeling brouwerijen. In 1920 trad hij in dienst van de Heineken's Brouwerij in Amsterdam; aanvankelijk bij de wetenschappelijke bedrijfscontrole en later na de dood van de toenmalige brouwmeester Stuer als leider van het gehele bier- bereidingsproces. „Nauwelijks was ik aangekomen", vertelt de heer Münichsdorfer ons, „of ik ging de tweede dag al met dr. Heineken naar Rotterdam om daar met de medewerkers kennis te maken. Ik zal die dag nooit vergeten, omdat het toen voor het eerst van mijn leven is geweest dat ik eerste klas heb gereisd!" Het was eveneens in die eerste dagen dat het volgende gebeurde: Een zeker factotum had, toen de heer Münichsdorfer bij de brouwerij kwam, order het getapte bier in flesjes dage lijks te controleren op houdbaarheid. Onmiddellijk begon hij ook een oog op deze controle te houden, waarop reeds na de tweede controle het be wuste factotum zeer beleefd opmerk te: „Mijnheer, u is pas enige dagen bij de Heinekens brouwerij, en u doet nu al alsof u ook verstand hebt van bier!" Het werd voor de heer Münichsdorfer een drukke beginperiode, want naast zijn dagelijkse bezigheden, het orga niseren en uitbreiden van het labora torium, had hij genoeg andere dingen aan zijn hoofd. Behalve de lessen in Nederlands die hij toen nam vond hij het nl. nodig om daarbij ook spraaklessen te nemen omdat hem wel eens gezegd werd: „U spreekt al vrij goed Hollands, alleen een beetje plat Amsterdams!" Toen hij dit aan de oude brouwmeester vertelde, ant woordde deze: „Jongen, dat is juist goed, dat deftige Hollands is hele maal niet geschikt voor het brouwe- rijbedrijf!" Tijdens ons gesprek blijkt duidelijk dat de heer Münichsdorfer een man is die nogal (al te) bescheiden over het grote werk, dat hij in deze acht endertig jaren heeft vericht wil spreken. In plaats van ons te verhalen over de vele technici die hij voor het buitenland heeft opgeleid, de voor liedencursus, die hij tussen '52 en '54 hield over de brouwerij-technologie, die hij jeugdige brouwerijarbeiders bijbracht, praat hij veel liever uit voerig over die vele grappige ge beurtenissen, die volgens hem het werk en het leven in al die jaren juist zo aangenaam maakten. „Zo vergeet ik ook nooit de dag waarop we, (het was plm. 30 jaar geleden) weer eens de smaak van het bier vergeleken met het bier van de concurrentie", zegt hij en schiet daar bij in de lach. „Twee directeuren en de oudste vertegenwoordiger (een goede bierdrinker) waren aanwezig. De vertegenwoordiger nam het eerste van de drie naast elkaar staande gla zen en dronk het leeg, greep vervol gens het tweede en voor dit leeg was, riep een van de directeuren: „Stop, je moet proeven." De vertegenwoor diger keek verbaasd en zei: „Jawel, mijnheer", dronk het glas leeg en pakte daarna het derde, dronk ook dit in één teug leeg en deelde hierop heel officieel mede: „Ze smaken alle drie voortreffelijk!" („Het had de heer te Riele ook kunnen zijn", merkten wij hierbij deskundig op). Nog één jaar scheidt de heer Mü nichsdorfer van zijn pensioen en hij merkt daarbij op dat hij, hoewel hij dus de 40 jaren bij Heineken net niet zal halen, hij er zeker 45 jaar op heeft zitten als de in vroegere jaren ge maakte overuren er bijgerekend zou den worden (nog niet gesproken van de vakantiedagen die hij praktisch nooit heeft opgenomen en waardoor hij uitgerekend nu al met al wel zeventig vakantie-weken tegoed zou hebben Als klap op de vuurpijl onthult ten slotte de heer Münichsdorfer ons na al deze statistische mededelingen, dat hij in deze luttele jaren al met al anderhalf keer een brouwketel heeft leeggedronken; met andere woorden 450 hl. Toen wij aan het rekenen gingen, kwamen we, hoe vaak we het ook overtelden, steeds maar op een glaasje of 180.000. Proost, mijnheer Münichsdorfer! In elk bedrijf zijn er altijd een groot aantal mensen, waarvan men zelden iets hoort of merkt, omdat zij min of meer hun werk achter de schermen verrichten. In onze brouwerij is er eentje die F. Lücke heet, 26 jaar is en de man is, die er al zeven jaar lang trouw voor zorgt dat alles wat er bij het bottelen van het bier te pas komt, altijd stipt op tijd aanwezig is. Met andere woorden, hij is de ver zorger van de hulpmaterialen, zoals spoelmiddelen, kroonkurken, etiket ten, etc., en verzorgt ook de codering van deze etiketten. „Veel leuker werk," zegt Lücke, „dan datgene wat ik vroeger deed in een weegschalen- bedrijf in Zaandam." „Mijn werk weet ik," verzekert hij ons; „want als mij gezegd wordt: morgen 300 hecto oud-bruin, dan zijn de etiketten er vanzelf." Wij merken dat Lücke niets te veel is, want als er op een gegeven ogenblik niemand in het magazijn is als hij er zijn spullen komt halen, dan helpt hij zelf graag een handje mee. En is er net geen van de heftrucks (die hij ook van brandstof voorziet) vrij om zijn

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1958 | | pagina 6