V9 n nummer! rv«. z. .31 No. V. 10 5 De oudste zieder van Rotterdam, George Verhulst (64), heeft ons aan het peinzen gezet. "Want enkele uren nadat wij hem hadden gesproken om dit stukje over hem te schrijven ontdekten wij dat hij in de afgelopen jaren al enkele malen ja, zelfs op vier foto's in ons blad heeft gestaan. De vraag die ons bezighield was: Waarom heeft hij dat niet verteld. Volgens ons zijn er twee mogelijkheden: of George Verhulst vindt het de meest gewone zaak er zo vaak in te staan of hij vindt het zo onbelangrijk, dat hij dat al weer is vergeten. Om het voor ons niet pijnlijk te maken, hebben we het hem maar niet achteraf gevraagd. Ditmaal „moet" hij er toch in, omdat het lot op zijn nummer is gevallen, en dat doen we met plezier. Het feit, dat hij zo vaak in het dag licht van onze publiciteit heeft ge staan komt, zoals eerder gezegd, omdat de heer Verhulst de oudste zieder in Rotterdam is en bij festivi teiten als dat van het 1000ste of 1500ste brouwsel natuurlijk op de voorgrond staat. Als „een van de oude garde" heeft ook hij andere tijden en werkwijzen meegemaakt dan die wij vandaag kennen. „Zo vind ik het jaar dat ik in de bottelarij werkte (dat was in 1912) onvergetelijk als ik bedenk dat wij toen nog elk staniol papiertje dat om de exportflesjes zat, die met de hand gevuld en gekurkt werden, stuk voor stuk met de hand oppoetsten." Anders dan vandaag! Ook Verhulst vindt het grootste wonder van deze eeuw de mechanisatie. Dat hij in 1954 er al ongeveer 4500 brouwsels op had zitten kon u des tijds lezen, en wij hebben hem maar niet gevraagd hoever hij nu staat, want dat lijkt ons nu een aardige ver rassing om het volgend jaar te ont hullen, wanneer hij met pensioen zal gaan. Niet heeft u echter kunnen lezen dat hij enkele jaren geleden een le prijs heeft gewonnen met een span- wagen met biertonnetjes erop, toen er in de Rotterdamse brouwerij een tentoonstelling werd georganiseerd van produkten van vrijetijdsbesteding. Ook heeft toen niemand u onthuld dat George Verhulst 't meest (en het liefst) in zijn vrije tijd in het water ligt. Want hij blijkt, zoals een collega van hem het noemt, een „zwemrat" te zijn. „Als het enigszins kan ga ik nog altijd dagelijks naar het zwem bad, en mijn hobby is zwemles te geven aan kinderen; ook heb ik vaak kinderen gered, waarvoor ik vele dankbetuigingen van ouders heb ontvangen." „Zoudt u geen zwemwedstrijden voor andere Heineken's zwemratten kun nen organiseren?" vroegen wij Ver hulst, waarop hij enthousiast uitriep: „Was het maar waar, ik zou het erg leuk vinden als men zou willen!" Op een mooie dinsdag in juni van het jaar 1955, besloot Berend Nel (21) de landbouw, en daarmee Drenthe, vaarwel te zeggen en dit voor het stadse leven te verwisselen. Nog die zelfde dag stapte hij op de trein naar Rotterdam, waar hij een broer had wonen, en de volgende morgen, woensdagochtend, begon hij het werk dat hij de vorige dag had gevonden; namelijk als hulp in het laboratorium van onze Rotterdamse Brouwerij. Sedertdien is hij de man die uit alle afdelingen de steriele monsterflesjes ophaalt en voor onderzoek naar het laboratorium brengt. „Dat vind ik het leukste van alles wat ik doe. Zo kom ik er nog wel eens uit, en zie wat er zich in andere afdelingen afspeelt", vertelt hij ons. Wij vragen of de overgang van plat teland naar stad niet erg groot was. „Na een half jaar was ik gewend, en wist dat ik niet terug wilde", zegt Berend Nel, maar als ik eerlijk wil zijn moet ik ook toegeven dat ik me op dit moment nog niet helemaal stadsmens voel, maar ook niet meer buitenmens." Waar hij wel voor gezorgd heeft, blijkt uit ons gesprek, is dat hij een kosthuis zou vinden met een tuin. En dat is hem gelukt. Een grote vóór- en achtertuin, waar hij naar harte lust in mag werken. En we begrijpen dat we niet meer moeten vragen wat zijn hobby is, want Berend Nel's vroeger bestaan is nu zijn hobby geworden. Als wij later terugkomen om een foto van hem te maken, zwerft hij net met zijn bakje met monsterflesjes door de brouwerij, en als hij ons ziet zegt hij: „Best naar m'n zin, ik heb vanochtend alweer heel wat gezien!" Een enthousiaste jongelinsr, waarvan wij misschien over enkele tientallen jaren mogen schrijven dat hij er „ook een van de oude garde is, die zich nog de tijd herinnert dat de monster flesjes stuk voor stuk uit de verschil lende afdelingen werden opgehaald". Want wie weet op welke manier dat over een kwart eeuw zal gebeuren?

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1958 | | pagina 7