Kinderhoekje van Vers van 't Vat
Grootvader Wolbaard
Q
■M- - - - 1 i
Grootvader Wolbaard zat in zijn
leunstoel bij het haardvuur en
keek peinzend naar de vlamme
tjes, die in de haard dansten.
Hé, dacht de oude man, konden
de vlammen die akelige wolbaard
er maar afbranden zonder pijn.
Die domme kapper Kaalhoofd ziet
toch ook geen kans om die baard
van mij af te knippen.
Het was voor Grootvader Wol-
baard beslist geen plezier om door
het dorp te wandelen. Wanneer
hij buiten liep, brulden de kinde
ren: Grootvader Wolbaard". De
nisbakken om en deed veel meer
dat niet mocht.
Zo was het ook gebeurd dat hij
op een vrije middag met zijn
vriend Bert de weiden introk, waar
de schapen van Boer Blom liepen.
,,Hé," opperde Jan, „zullen wij
eens een schaap kaal knippen?
Ik heb een schaar bij me".
„Neen," zei Bert, „dat mag alleen
de boer doen. Ik doe het niet."
„Dan doe ik het juist wel", zei
Jan. Hij haalde een schaar uit zijn
zak, pakte een schaap vast en
begon te knippen.
kleine kinderen uit het dorp rie
pen: „Kijk die mijnheer een rare
baard hebben. Het is geen echte.
Het is een aangeplakte wollen
baard". De grotere jongens waren
nog ondeugender, die riepen:
„Wol, wie moet er mooie wol?
U betaalt één gulden per knot".
En de meisjes, die niet voor de
jongens onder wilden doen, rie
pen met schelle stemmetjes: „Hé,
Grootvader, u hebt de breinaalden
vergeten." De grootmoeders van
die kinderen fluisterden: „Het is
jammer van die mooie wol, daar
zouden wij mooie vesten en sok
ken van kunnen breien."
Ook was het op zekere dag ge
beurd dat een ondeugend meisje
met de schaar naar Grootvader
Wolbaard was gegaan en had ge
zegd: „Ik heb geen centen om
wol te kopen, mag ik die knot
van u hebben?"
Het was dan ook een vreemd
gezicht wanneer je Grootvader
Wolbaard voor het eerst ontmoet
te. De oudere mensen in het dorp
herinnerden zich nog dat hij Jan
Slik heette en hoe hij aan die
baard gekomen was. Als jongen
was Jan heel ondeugend. Hij
plaagde de meisjes door aan hun
vlechten te trekken; schopte vuil
De krullen van het schaap vielen
op de grond. Zachtjes blaatte het
schaap: „Pas op manneke, stop
met dat knippen, anders word je
hiervoor gestraft. Het is zo koud
voor mij." Doch ongehoorzaam
als gewoonlijk trok hij zich van
deze woorden niets aan en knipte
het schaap kaal. Eén keer keek
het schaap nog naar Jan. Toen
blaatte het driemaal. Op het ge
blaat verscheen een man, gekleed
in een lang wit wollen kleed. Hij
had een golvende zilverachtige
baard. Zijn naam was Weldoener.
Deze begon tegen Jan te spreken:
„Jongen," sprak hij: „wat je ge
daan hebt is niet mooi. Kijk het
arme schaap. Het bibbert van kou.
Ik moet je hiervoor straffen. Je
zult van de wol, die hier ligt een
baard dragen. Van heden af is je
naam dan ook Wolbaard. Want
dieren plagen is laf. Zij kunnen
zich niet verdedigen."
Toen vertrok de man en liet een
geschrokken Jan achter. Zijn
vriend Bert, die alles gehoord
had, vertelde het in het dorp,
waar ze woonden. De naam
Wolbaard was spoedig inge
voerd. Dit alles overdacht Groot
vader Wolbaard terwijl hij in zijn
leunstoel bij het haardvuur zat.
In zichzelf mompelde hij een
wens. Hij wenste dat hij de laat
ste jaren van zijn leven zonder
die akelige wolbaard mocht
slijten.
Plotseling sprong er een vlam
uit het haardvuur en kwam op de
wolbaard terecht. Grootvader
Wolbaard sprong op en riep:
„Help, help." Doch het vlammetje
sprak: „Ik kom u van uw wol
baard bevrijden. De straf is kwijt
gescholden." De baard schroeide
weg en het deed helemaal geen
pijn. Wat was Grootvader Wol
baard blij.
De baard was verdwenen maar de
naam Grootvader Wolbaard heeft
hij zijn verdere leven gehouden.
JOS TABBERS
"D <2. cifoo'ciia or^WuAW^ vt cW an^VuiW*^