9 kwam hij gekozen uit twaalf kan didaten in '42 aan de poortcontrole. Nadat wij deze burgerlijke-stand-ach- tige gegevens verwerkt hadden begon nen de verhalen los te komen over zijn werk, dat de heer Breeman veel prettiger vindt dan al die jaren op het kantoor. „Je hebt per slot veel meer contact met de buitenwereld". Net als hij dit zegt komt er een wagen de poort binnen en een gaat er uit. Alle worden ze geladen, geteld en ge administreerd. Ook heelt hij de con trole op inkomende goederen van leveranciers als ook de uitgaande. Kortom, er is werk genoeg. Wij wisten dat de heer Breeman ook geregeld nachtdienst heeft en merkten alwetend op dat dat zeker de meest rustige momenten in zijn werk waren. „Integendeel", verbetert hij ons, „u weet niet wat er 's avonds hier om kan gaan. Vergeet niet dat je dan na half zes de enige schakel bent tussen de buitenwereld en de brouwerij. Er komen altijd nog wel klanten bier halen, en dan heb ik gewoon een eenmanszaakje", zegt hij glimlachend. „Ik ben telefonist (de nachtverbinding staat op zijn toestel), facturist, kassier etc." En om te illustreren dat enig contact man met de buitenwereld zijn niet altijd even plezierig is haalt de heer Breeman een oude herinnering op, toen in de oorlogsjaren eens tijdens zijn nachtdienst een stomdronken Duitse Feldwebel met een fles jenever onder zijn arm binnenstapte en hem met getrokken revolver uitnodigde „Bruderschaft" te drinken. En dan, door een toeval, komen wij op zijn hobbies. „Vroeger heb ik veel ge tekend en geschilderd", zegt hij be scheiden, met een bijzondere klem toon op dat vroeger. En voordat wij uitleg vragen komt hij er zelf mee: „Inderdaad vroeger, want mijn zoon (24, en hij heeft ook een pas getrouw de dochter van 21) is tekenleraar geworden en als ik nu mijn werk met het zijne vergelijk zie ik hoe amateuristisch mijn werk altijd is ge bleven. Daarom ben ik nu maar aan de fotografie begonnen. Daar doet de camera (een heel mooie kleinbeeld, met zijn jubileum van het personeel gekregen) het technische gedeelte al vast". We hadden nog heel lang met de heer Breeman kunnen doorpraten over dit onderwerp en het vergroten wat hij ook zelf doet, maar aangezien wij geen opstopping aan de poort wilden veroorzaken hebben wij er maar een punt aangedraaid. Per slot willen wij op deze plaats geen volledige biogra fieën schrijven. No. 124 „Ik dacht altijd dat een archivaris een oude man met een grijze baard moet zijn", had zijn vrouw eens tegen onze Rotterdamse archivaris Jan Roos (47) gezegd, en wij beamen dat wij dat ook hadden gedacht. Maar niets blijkt minder waar te zijn wanneer je hem ontmoet. Roos zetelt in de onderaardse gewel ven van ons Rotterdams kantoor en als je er binnenkomt kan je je niet voorstellen dat iemand wegwijs kan worden tussen al die rekken met ord ners en boeken. Maar Roos wel, want hij is de man die er zelf orde heeft gebracht toen hij er zich in '52 ging nestelen, zoals hij zelf zegt. (Hij is al weer twaalf jaar bij Heineken, waarvan enige in de tapkelder en buitenklerken) Vandaar ook dat hij voor velen een uitkomst betekent, wanneer ze bij hem komen met: „Ik heb wat nodig maar ik weet niet wat"(l!) en hij dan pre cies weet wat dat „wat" moet wezen. Hij zwaait de scepter over de oudste boeken uit jaren als 1880, waarin zich kopieën bevinden van met de hand geschreven correspondentie en boekhoudingen en hij kan wanneer een caféhouder zijn zestigjarige jubi leum viert precies nakijken hoeveel bier hij in die zestig jaren heeft afge nomen. „Eigenlijk een uniek mu seum", merken wij op als wij deze antiquiteiten aanschouwen. En dan kijkt hij trots. „Ja, het is een dooie boel, maar het ligt aan jezelf om er leven in te brengen, en dat doe ik zeker." Behalve dat hij archivaris is en trotse vader van twee jongens (17 en 15) en een meisje (10), is hij ook zoals uit zijn verhalen blijkt een soort wegwij zer in de brouwerij. Hij weet precies waar alles op het ter rein staat en kent bijna iedereen. Dat is dan ook zijn ongeluk. Want hoewel zijn „spreekuur" voor kantoorbehoef- tenafgifte uitsluitend van 11.30 tot 12.30 uur is, weet iedereen hem te vinden en staat de telefoon dan ook de gehele dag niet stil, omdat ieder een natuurlijk net 's middags door zijn potloden of papiertjes heen is. En wat wij hoorden was, dat Roos daarop altijd één en hetzelfde ant woord heeft: „Ik breng het niet, maar als ik dadelijk boven kom breng ik het mee!" (en met deze woorden loopt hij al de trap op.) Veel te goed voor deze wereld.

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1958 | | pagina 11