HOPVERBOUW IN NEDERLAND ###################-&# BIERDRINKERS, PAST OP! Met belangstelling heb ik het artikel van de heer Verboord over hopverbouw in Nederland gelezen. Het is jammer, dat het oprechte enthousiasme van de heer Verboord op een teleurstelling is uitgelopen. Intussen moet ik naar waarheid verklaren, dat ik van mening ben, dat de/e gang van zaken uiteindelijk niet betreurd moet worden. Toen men mij indertijd benaderd heelt 0111 behulpzaam te zijn bij een zodanige verbetering van de reeds in Neder land verbouwde zomergerst, dat zij als brouwgerst bruik baar zou zijn, heb ik mij gerealiseerd, dat men hierbij weinig risico zou lopen en wel om de volgende redenen. In de eerste plaats bestond er in Nederland al een grote consumptie van gerst voor de gortbereiding; eveneens werd zij in belangrijke mate als kippen- en varkensvoer gebruikt. Wanneer de proeven dus zó slecht mochten uit vallen, dat de gerst niet als brouwgerst bruikbaar zou zijn, zou zij voor een iets lagere prijs toch nog door de boeren verkocht kunnen worden. Dit geldt bepaald niet voor de hop. Hop is een produkt, dat uitsluitend voor de brouwerijen gebruikt kan worden. Wanneer dus door veel regen en wind in de oogsttijd (een verre van denkbeeldig gevaar!) de hopoogst min of meer zou mislukken, dan zou de Nederlandse hopboer practisch geen afzetgebied voor zijn slechte hop vinden tenzij de Nederlandse regering de Nederlandse brouwe rijen op de een of andere wijze zou dwingen dit mislukte produkt tegen hun zin af te nemen. Dat dit gevaar lang niet denkbeeldig is, is een ieder, die de strijd tussen de Belgische hopverbouwers en de bier- Men heeft mij gezegd, dat bierdrinken een ergerlijke ge woonte is. Ofschoon ik der mensen welgezindheid niet in twijfel trek, heb ik reden gevonden om hun oprechte bedoelin gen in dit geval niet als zodanig te beschouwen. Want wat is het geval? Wel, luistert u maar: Reeds jarenlang ben ik er, evenals u, aan verslaafd. Geen enkele nobele gedachte van een ander of het dringend advies van een goede vriend heeft mij van het bierdrinken kunnen afbrengen. Soms ben ik triest gestemd. Er zijn dagen, waarop ik nog slechts in een stevig glas bier vertroosting vind, omdat enig ander middel mij dan niet de kracht kan geven de be slommeringen van me af te werpen. Af en toe bijv., wanneer ik de toekomst somber inzie, of wanneer ik een gevoelige klap heb gekregen, die heel mijn tere gedachtenleven komt verstoren, vind ik nog alleen in zo'n kostelijk glas bier een stimulans, flct verkwikt me, verfrist me en geeft me de moed desondanks tóch door te gaan. De leek (de niet-bierdrinker dus) zal wellicht denken: „Wat heb ik een medelijden met die knaap". Maar ach. hij kent de charme niet, die van zo'n ontroerend mooi glas bier uitgaat. Hij heeft nog nooit die aparte sfeer geproefd, welke men alleen maar achter de „kist" van een smoezelig en rommelig café kan smaken. Weet hij wat het is, om als vaste bezoeker van de „trog" bekend te staan? Nee, dat weet hij niet. Hij weet niet, dat zoiets overweldigend is. Hij weet niet, dat bier tintelt en schuimt, dat het inspireert, dat het opvrolijkt en dat men, door het te drinken, er diezelfde onbezorgdheid door krijgt, die ook de grote Duitse dichter Heinrich Heine ondervindt, wanneer brouwers volgt, niet onbekend. Terloops kan hierbij worden opgemerkt, dat de Nederlandse brouwers vooral de financiële consequenties van deze strijd reeds geduren de enige jaren hebben moeten ondervinden. De zaak is namelijk zo, dat onder druk van de Belgische hopverbou wers de invoerrechten op hop bij de Beneluxlanden op 8 c/c zijn gesteld, terwijl vroeger de hop vooral uit Duitsland en Tsjechoslowakije onbelast mocht worden ingevoerd. Het is mij bekend, dat de Nederlandse brouwers reeds 1111 bezwaar hebben tegen het feit, dat zij de Belgische hop verbouw door de voornoemde invoerrechten min of meer moeten steunen. Dat overigens het aanleggen van hoptuinen een kostbare en vaak weinig renderende zaak is, kan blijken uit het voorbeeld van de Carlsberg Brouwerij in Kopenhagen, welke op een speciaal voor professor Winge voor experi menten aangekochte boerderij o.a. een groot, uitstekend aangelegd hopveld met een hopeest heeft laten inrichten, waarvan vaak een zeer behoorlijke hop gewonnen wordt. Niettegenstaande deze model-hoptuinen is het mij bekend, dat professor Winge geregeld met de technische inkopers van de Carlsberg brouwerij die deze hop uiteraard moet afnemen van mening verschilt aangaande de prijs, die voor deze hop zou moeten worden betaald. Van brouwerszijde uit bezien geloof ik, dat het voor Nederland een geluk is, dat men zich uiteindelijk niet aan de verbouw van dit riskante artikel heeft gewaagd. Ir. J.A.E. hij Weimar bezoekt. „Het bier is er werkelijk uitstekend!", schreef hij. Men heeft wel eens beweerd, dat mensen, die zich bijna dagelijks "in high spirit" drinken, slappelingen zouden zijn, nietsnutten. Ik weet niet of de opmerking waar is. Nemen wij bijv. Henri de Toulouse-Lautrec, de bekende Franse schilder. Van hem is toch bekend, dat hij in de gouden knop van zijn wandelstok dat kostelijke goedje met zich meedroeg (jenever nog wel), waar ter wereld hij ook ging? En geniet hij niet tegenwoordig een grote vermaardheid? Edoch, deze roem werd niet veroorzaakt door zijn drankzucht (welke ik overigens als principieel pro-alcoholist betwijfel), doch door zijn onvertroe belde en zuiver-scheppende geest. Kom, laten de mensen toch wijzer zijn! „Omdat bepaalde individuen zich niet durven wagen tot de proefsteen ter bepaling van eigenwaarde, daarom zijn er heden ten dage nog velen, die door dit „goede voorbeeld" van kwaad tot erger vervallen en tenslotte nog lid worden van de „Blauwe Knoop" ook. (Uit het handboek der modern-alcoholisch ge- oriënteerden.) Moge ik met dit alles genoegzaam hebben aangetoond, dat de waarschuwing van anderen om toch vooral geen bier te drinken niet altijd uit vriendschapsgevoelens voortspruit. Vaak gebeurt het zelfs uit jaloezie. Bierdrinkers, past op! De leek benijdt 11. Zou ik deze summiere verhandeling, waarin ik met twee voorbeelden uit de Europese cultuur en met een eclatante volzin uit ons handboek heb getracht de rechten van de bierdrinker te verdedigen, zou ik dus dit beknopte essay willen besluiten met een suggestieve variant op de Marseillaise: Allez, avant de la brasserie, Le jour de boire est arrivé. G. F. DE VOGEL, ROTTERDAM.

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1957 | | pagina 4