Voorheen
en
thans
12
Het stuk dal u hier vindt afgedrukt ontving de redactie
van een van onze weekloners, die er bij schreef dat hij
zijn naam er liever niet onder wilde hebben. Wij respec
teren deze wens hoewel wij in het algemeen graag zien
dat de schrijvers in ons blad zich bekend maken.
Het komt helaas minder dikwijls voor dan wij graag
zouden zien dat van personeelszijde bijdragen voor ons
blad worden geleverd.
Mogen xuij daarvoor hierbij nog eens een dringend
beroep op u doen. De redactie zal desgeivenst gaarne
met u overleg plegen en u naar vermogen met raad en
daad terzijde staan.
Mijn grootvader heeft ons wel eens! verteld dat de verhouding
patroon—arbeider (tegenwoordig zegt men werkgever—werk
nemer) in de goede oude tijd beter, oftewel veel gemoedelijker
was dan tegenwoordig.
Hoewel we in de herinnering altijd een veel te rooskleurig
beeld van de werkelijkheid hebben en het ons ook bekend is
dat de verhouding werkgever—werknemer in de „goede oude
tijd" vaak onmogelijk scherp was, een klein beetje gelijk kon
mijn grootvader toch wel hebben, want de verhoudingen waren
vroeger veel directer en meer persoonlijk. Dit bracht met zich
mee dat ze zéér scherp, maar ook wel zéér gemoedelijk konden
zijn, al naar de mensen en de omstandigheden waren. We moeten
wel bedenken dat de maatschappij in die tijd een heel ander
beeld vertoonde dan tegenwoordig.
Immers, vóór de uitvinding en toepassing van de stoommachine,
die wel de grootste stoot gaf voor de geweldige vlucht der groot
industrieën was er in ons land, behalve land- en tuinbouw enz.
hoofdzakelijk klein bedrijf en huis-industrie. In die kleine be
drijven werkte de patroon vaak zelf ook mee en het was heel
gewoon dat hij met z'n knechts de gang van zaken in het bedrijf
besprak, soms zelfs in de huiskamer, onder het genot van een
kopje koffie! Nu zal toch niemand van ons kunnen verlangen
dat een van onze directeuren op een goede dag al zijn personeel
in zijn huiskamer bijeenroept om met hen het wel en wee van
de Brouwerij te bespreken! Neen, dat patriarchale van de
„goede oude tijd" behoort definitief tot het verleden.
Toch is er altijd iets van deze gedachte blijven hangen en juist
in de laatste tijd wordt er naar gestreefd om er in moderne
vorm iets van te verwezenlijken. Het overleg tussen werkgevers
en werknemers over de arbeidsvoorwaarden loopt al sinds jaren
over de vertegenwoordigers der werkgevers en de hoofdbestuur
ders van de vakbonden. Daaraan zijn we gewend geraakt en
het collectief arbeidscontract waaronder we werken is er het
resultaat van. Maar nu is er iets nieuws bijgekomen!
Op 19 februari 1956 werd onder voorzitterschap van een onzer
directeuren, nl. jhr. Feith, de Ondernemingsraad voor onze
Brouwerijen geïnstalleerd. Onder een vorig ministerie is de
„Wet op de Ondernemingsraad" tot stand gekomen.
Art. II van ons reglement omschrijft de taak van onze Onder
nemingsraad aldus: „De Raad heeft tot taak, zulks onder
erkenning van de zelfstandige functie en derhalve met inacht
neming van de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de
directie, naar vermogen bij te dragen tot een zo goed mogelijk
functioneren van de onderneming en een goede samenwerking
in de onderneming te bevorderen."
Onze directie was een der eerste in ons land die tot instelling
van zulk een Ondernemingsraad voor haar bedrijven overging.
Hij bestaat uit gekozen vertegenwoordigers, zowel van de maand-
gelders als van de weekgelders in Amsterdam en Rotterdam.
Na de installatie heeft onze Ondernemingsraad enkele malen
vergaderd en op die vergaderingen is wel gebleken dat men naar
elkander luistert en dat men elkander ook serieus neemt. In
haar laatste jaarverslag spreekt de directie dan ook haar vol
doening uit over het vruchtbaar overleg dat zich sindsdien
ontwikkeld heeft. Een woord van erkentelijkheid voor onze
directie is hier wel op zijn plaats.
Dit nauwere contact tussen directie en personeel kan de goede
verhouding die er altijd was, niet alleen bestendigen, maar ook
verstevigen. Het kan ook de arbeidsvreugde doen toenemen.
De omvang van dit artikel laat niet toe om hierover meer in
bijzonderheden te treden, maar er is ook van onze kant alle
reden om deze nieuwe vorm van samenwerking toe te juichen.
De patriarchale verhoudingen van het verleden kunnen niet
meer terugkeren in onze moderne maatschappij, maar ik meen
toch dat ik niets te veel zei, toen ik hierboven opmerkte dat er
iets van het idee zelf is blijven hangen. En ik hoop ook te
hebben aangetoond dat door de instelling van onze Onder
nemingsraad, de waardevolle kern van deze idee gestalte heeft