DE GESCHIEDENIS VAN DE HOP (II)
DE OUDE CULTUUR KOMT TERUG IN NIEUWE STIJL
."'SE'-.
Het gaat met de meeste dingen in liet
leven altijd op dezelfde wijze. Onver
wacht is iets ontstaan waar niemand aan
gedacht had. Op het meest onverwachte
moment loop je iets of iemand tegen het
lijf en nou ja, enfin. De hopcultuur
stond weer in de volle belangstelling en
keerde terug op haar oude bakermat
Vlijmen. Zeer zeker kunnen de ouderen
van Heineken zich de crisisjaren voor
de geest halen. Een tijd van werkloos
heid voor de arbeider, een doorlopende
slapte in het bedrijfsleven en een nood
toestand vooral onder de kleine boeren.
Tussen alle lage prijzen in stond „de
hop" met een behoorlijk lonend prijspeil
en het was de toenmalige directeur van
de R.K. Landbouwwinterschool te Box
tel, de heer M. van den Broek, die met
de voorzitter van de N.C.B. te Vlijmen,
de heer Van Wagenberg, begon met een
klein veldje aan te leggen in de tuin
van de heer Van Wagenberg. Het plant-
materiaal hiervoor had men laten komen
uit Aalst in België, een streek waar veel
hop wordt geteeld van goede kwaliteit.
Hoewel men was uitgegaan van goed
plantmateriaal, was het eerste produkt
volkomen waardeloos. Men plant bij de
hopcultuur uitsluitend vrouwelijke plan
ten en vernietigt de mannelijke, waar
door men voorkomt dat de hop zaad gaat
vormen. Door de zaadvorming n.l. gaat
de hop zeer sterk in kwaliteit achteruit.
De aanwezigheid van mannelijke wilde
hop, uit vroegere jaren in heggen en
hagen overgebleven, zette op deze ma
nier de eerste proeven al op losse schroe
ven.
Ondertussen waren de nodige contacten
gelegd en werd in nauwe samenwerking
met het hoofdbestuur van de N.C.B. te
Tilburg „De Hoptelersvereniging van
de N.C.B." opgericht.
De eerste bijdrage werd ontvangen in de
vorm van een rijkssubsidie, bewerkstel
ligd door een ambtenaar van het mi
nisterie van landbouw en visserij. Een
bedrag van ruim 700,—. Maar de
grote N.C.B. liet zijn jongste pupil met
een maar in de steek en gaf. niets.
Later is hierin verandering gekomen, na
dat verscheidene mensen het hoofd
bestuur wel zoveel hadden gezegd, dat
liet moest toegeven.
Men ging over tot de aanleg van een
centraal proefveld en er kwam een ge
meentelijke verordening waarbij een
ieder gelast werd de wilde hop vóór de
bloeiperiode te vernietigen. Bleef iemand
in gebreke, dan werd op zijn kosten dit
werk gedaan door gemeentearbeiders
en hij kreeg nog een fikse boete op de
koop.
En op een goede dag was „hij" in Vlij
men. De man die van top tot teen leefde
als het over hop ging: ir. Jozef Hirn-
heimer, een Tsjech van Joodsen bloede.
Een man die kwam uit het gebied van
de Saar en de hopcultuur kende als zijn
eigen broekzak. Hitler met zijn duizend
jarig rijk maakte het naar zijn zin te
gortig, dus trok hij er uit. Helaas heeft
hij het noodlot niet vóór kunnen blijven,
want in 1942 werd hij samen met zijn
moeder te Arnhem opgepakt en nooit
zijn ze meer teruggezien.
Ik kan me nog levendig de vergaderingen
herinneren waarop Hirnheimer in een
taaltje dat meer leek op Koeterwaals
dan Nederlands zijn ideeën in de hoof
den der boeren trachtte in te voeren.
Wis en waarachtig was de hopteelt ren
dabel, maar even wis en waarachtig was
ook dat de hoeren zo arm waren als Joh.
Investeer maar eens als je niets hebt.
En hopaanplant kostte veel geld. Je had
palen nodig en draad. En het eerste jaai
viel er nog niets te vangen.
Een hopveld van 10 aren kostte zo on
geveer 400 gulden en voor een behoor
lijke koe betaalde je 150 a 160 gulden.
De eieren brachten l'Y a 2 cent per stuk
op en de garantieprijs van pronkbonen
was vier en van eerste kwaliteit stok-
snijbonen vijf cent per kilo. Begrijpelijk
dat een kleine man zo maar niet in een
hopaanplant kon springen.
Men is echter pionier of men is het niet.
Ondanks alle moeilijkheden kwamen er
steeds meer velden en won men steeds
meer terrein. Er werd weer Nederlandse
hop gebruikt in verschillende brouwe
rijen. Met de kwaliteit lagen we echter
hopeloos ver ten achter bij het produkt
uit België, Duitsland en Tsjechoslowa-
kije. Om het in een vakterm te zeggen:
De verhouding in het A., B. en C. lag
totaal verkeerd. Twee rassen boden de
meeste verwachtingen, n.l. de Hallertau
en de Tettnang. Ook in België werden
deze met succes geteeld. Hoewel men
van deze rassen reeds plantgoed uit
België had, achtte men het beter om dit
eens uit de streek zelf te importeren.
In die tijd echter bestond er in onze
handelsbetrekkingen met Duitsland de
beruchte clearing. Het hele „Vers van
't Vat" is niet voldoende om de corres
pondentie, welke gevoerd is om enkele
stekplanten uit dit gebied over de grens
te krijgen, af te drukken. Zelfs een of
ficiële toezegging aan onze Nederlandse
landbouwattaché te Berlijn werd twee
uren voor de verzending zonder meer
ingetrokken. Maar Jozef Hirnheimer
was vindingrijk en twee jaren nadien
Hierop zijn duidelijk te zien de bloeiwijze
die zicli verder tot hopbellenontwik
kelen. Deze hellen worden geplukt, daarna
gedroogd en meestal ook gezwaveldom
een blankere kleur op de bellen te krijgen.
stonden toch de originele Hallertau en
de Tettnang, onofficieel over de grens
gesmokkeld, zwaarbeladen wiegend op
de scherpe oostenwind in Vlijmen op
het proefveld.
Een zeer grote moeilijkheid, die zich
nog heden ten dage in de hopcultuur,
ook in het buitenland, voordoet is de
oogst, dus het plukken van de hopbellen.
Het is een specifiek seizoenwerk en
waar haalt men voor die tien of twaalf
dagen de werkkrachten vandaan? In
Duitsland is men nu begonnen met een
mechanische hopplukmachine, waarover
de meningen nogal verdeeld zijn. Men
zal voor de toekomst echter uit twee
kwaden het beste moeten kiezen.
Wanneer nu iemand, die niet speciaal
op dit gebied is onderlegd, dit alles
leest, komt hij onwillekeurig tot de
vraag: „Waarom is dit alles, wat toch al
behoorlijk op gang was, verloren ge
gaan?"
Wanneer ik hier nu direct een antwoord
op zou willen geven, dan geloof ik dat
ik van de gastvrijheid der redactie mis
bruik zou gaan maken. De oorzaken
liggen n.l. op het terrein van de teelt-
techniek, maar ook voor een gedeelte hij
de brouwtechniek. Bovendien heeft de
oorlog ook het zijne ertoe bijgedragen.
Ik zal in een volgend nummer op een
voor ieder te begrijpen manier trachten
de moeilijkheden, aan dit alles verbon
den, uiteen te zetten. Tevens zal dan
de vraag, welke mij van verschillende
zijden reeds is gesteld: „Hoe staat het
met de vooruitzichten voor de Neder
landse hopcultuur?", ter sprake komen.
Zeker is, dat de vooruitschrijdende tech
niek van de laatste jaren (speciaal op
het gebied van brouwen) een oplossing
mogelijk maakt, die indertijd niet was
te vinden.
J. 11. Verboord
(bier magazijn)
Vlijmen 9 december 1956.