„DE BLIJHEID DES LEVENS 3 Terugblik op de Heineken's schilderijen-tentoonstelling In de langvervlogen tijden van „Clubnieuws" en „Dwaallicht" zaliger nagedachtenis heb ik het wel eens gewaagd om de grrrote Kunst te betrekken in onze sfeer van bier en andere geneugten des levens. Ik heb eens twee tentoonstellingen vergele ken -naar ik meen een zeventiende-eeuwse en een moderne Nederlandse expositie de vlotheid, vro lijkheid, ja uitbundigheid van de één stellende tegen over de somberheid, leegheid en oppervlakkigheid van de ander. Zeer bescheidenlijk heb ik toen de sug gestie geuit van een prijsvraag, die door de aard van haar onderwerp zou kunnen werken als een levens- lust-injectie op onze vervlakte schilderkunst. Nog bij ons brouwerij-jubileum in 1948 heb ik getracht dit stokpaardje van stal te halen, maar het is er uiteinde lijk toch rustig blijven dommelen. U begrijpt dus, dat ik enthousiast was voor het dit jaar door onze reclame-mensen genomen initiatief en dat mijn hart vol verwachting klopte bij mijn gang naar het knusse Fodor-museumpje, waar de Heine ken's aankopen voor de eerste maal werden tentoon gesteld. Zouden de kunstenaars deze prachtkans heb ben gegrepen of zouden zij onverstoorbaar hebben gedaan of hun artistieke neuzen bloedden? Het viel mee en het viel tegen. Het viel mee door de vaak uitstekende kwaliteit van het ingezonden werk. Het viel tegen wat de gekozen onderwerpen betrof. Wanneer de opdracht ware uitgegaan van de Aalsmeerse bloemenveiling of een dergelijke agrari sche instelling, dan zou de expositie volkomen aan haar doel hebben beantwoord. Nu het de Hemeken's Brouwerij was die onze schilders hun visie op de „Blijheid des Levens" had gevraagd, stemde het ten toongestelde op zijn minst tot verwondering. Van de 20 schilderijen die prijkten met het kaartje „Aange kocht door de Heineken's Brouwerij" bestond de helft uit stillevens of bloemen; er waren 7 landschappen bij en één, zegge één onderwerp, dat, zij het dan nog maar zeer zijdelings, iets met ons bedrijf te maken had, nl. een terras-scène met kellners van Nico Molenkamp, een Brabander, die daarmee tenminste zijn landaard niet verloochende, al was de toon, waar in het gegeven was geschilderd, ook nog vaag en mysterieus. Nu had de directie waarschijnlijk niet verwacht, dat deze eerste stap op het gladde pad der Kunst een oogst zou opleveren van louter gemoderniseerde Frans Halsen, Jan Steenen en Adriaan Brouwers. Dit was ook niet de bedoeling en met opzet is het thema „De Blijheid des levens" zeer ruim en zonder enige beperking gegeven. Dat echter niemand inspiratie wist te putten uit een café-interieur, een stamtafel, een schilderachtige herberg of een dito waard achter zijn glimmende toonbank, uit een paar forse brou wersknollen, de gerst op de velden, de weerspiegeling van de brouwerij-gebouwen in de Singelgracht, de types op het terras of aan de leestafel van Americain, de lichtjes van het Leidseplein, een Zeedijk-dancing of de bar van de Zeeuwse Hoek, om zo maar voor de vuist weg een paar onderwerpen op te noemen, kijk, dat stemt toch wel een klein tikkeltje droevig. Vindt men deze onderwerpen wellicht te banaal, te weinig schilderachtig? Welk een prachtige en kost bare getuigen hebben wij dan deze zomer in het Amsterdamse Stedelijk Museum en het Rijksmu seum KröllerMüller op de Hoge Veluwe gehad! Edouard Manet had geen opdracht van een brouwerij nodig om zijn „Serveuse des Boeks" te schilderen en voor zijn Bar van de Folies Bergères is de inspiratie Bloemen van de Haagse schilder Nol Kroes. waarschijnlijk ook maar zo uit de sfeer, uit de omge ving, uit een bepaalde stemming tot hem gekomen. Zo ook de café-scènes van Renoir, de cabarets van Toulouse-Lautrec en Seurat. Dit is de blijheid des levens, geput uit een bron, die men vijftig jaar gele den in Frankrijk blijkbaar wèl, maar heden ten dage in Holland blijkbaar niét vermag te vinden. En toch, hoeveel boeiender, hoeveel gevarieerder was de ten toonstelling van „Tijdgenoten van Van Gogh", waarop bovenaangehaalde doeken te zien waren, hoeveel spontaner, hoeveel blijer dan de „Blijheid des Levens" door Heineken geïnspireerd, maar door onze schilders slechts benaderd langs de platgetreden paden van blommen, uien en gezicht-op-het-dorp. Is onze tentoonstelling dus mislukt? Beslist niet! Ik zei U al, dat het peil van het ingezondene en dit geldt ook voor de neven-inzendingen over 't algemeen zeer behoorlijk was. De bij-oogmerken van ons Maecenaat (business is nu eenmaal business) zijn door de aan dacht, die in de Pers aan het Heineken's initiatief en aan de expositie-zelf is besteed, boven verwachting tot hun recht gekomen, zulks tot oprecht genoegen van de reclame-afdeling. En voor de rest moeten wij niet vergeten, dat het hier een experiment betrof. De ervaringen, dit jaar opgedaan, kunnen een volgende keer dankbaar wor den benut. Ik hoop tenminste, dat er een volgende keer zal zijn. Wij hebben tentoonstellingen gehad van „Het kind in de Kunst" en „Het dier in de Kunst". Waarom die ene letter niet eens een keer veranderd? vdz

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1953 | | pagina 3