(^Uauteur in de winter
„Wie zicli sinds half November menigmaal per
auto op onze gladde wegen wagen moest heeft
eerbied gekregen voor de bestuurders van vracht
auto's en autobussen. De laak dezei mannen is
dit jaar ongewoon zwaar."
„Elsevier")
Zelden ben ik het zó gloeiend eens geweest met
Elsevier als naar aanleiding van bovenstaande regels.
Weliswaar voel ik mij persoonlijk min of meer ge
griefd door het feit, dat zij niet de chauffeurs (profs
en semi-profs) van personenauto's in deze loftuiting
hebben opgenomen, maar aangezien ik mij ervan
bewust ben, dat het leven vol ondankbaarheid en
teleurstellingen is, stap ik daar overheen, om met
terzijdestelling van mijn eigen niet geringe verkeers-
prestaties door te borduren op het aangesneden onder-
werp-in-zijn-algemeenheid.
Want hoort, gij lieden, die zittende op kantoor of
staande in de fabriek zo vaak en zo vurig Uw vele
mede-HBM'ers benijdt, die in een Mack of een Volks
wagen, in een Fordson of een Opel Olympia rijdende
langs 's Heren wegen hun Heineken's brood verdie
nen, het is werkelijk niet alles goud wat er blinkt.
Het lijkt allemaal zo mooi! En inderdaad, als de
lentezon aan een blauwe hemel straalt, als door het
open raampje de lentegeuren het soms winnen van
de benzinedampen, als de weg strak en stroef vóór
je ligt en je een tegenligger op mijlen afstand kan
zien aankomen, dan zit je achter je stuur als een
vorst. Je bent je bewust van de paardekrachten onder
je rechtervoet, van de levens van mensen en kippen
in je handen. Je motor spint als een tevreden poes en
je scheldt opgewekt tegen iedereen, die je tegenkomt,
of inhaalt, of achterop rijdt. Vroeger was dat nog
leuker, in de tijd, dat de nummerborden het land van
herkomst van de auto nog verraadden. Toen was elke
G een platte Amsterdammer, elke H een kale Hage
nees*) en de rest waren pokkeboeren uit de andere
provincies des lands, die niet rechts hielden of teveel
rechts hielden, die te hard reden of te langzaam,
woestelingen of lafaards.
Dat schelden hoort bij 't autorijden. Zelfs de rus
tigste en bezadigste onder ons maakt zich eraan schul
dig en het moet eigenlijk meer beschouwd worden als
een uiting van opgewektheid en levenslust. Het komt
ook vrijwel nooit zover, dat de geïnsinueerde-zèlf het
hoort. De keren, dat zender en ontvanger contact heb
ben, zijn integendeel meestal van uiterst vriendelijke
aard. Je beantwoordt minzaam de groet van de We
genwacht, je steekt met een lichte neiging van je
hoofd je linkerwijsvinger op, hetgeen in de code van
de weg betekent, dat je de aldus geadresseerde be
schouwt als een uitzonderlijk Heer in het verkeer.
Ja, in de lente, in de zomer, inderdaad, dan kan
het prettig zijn langs de weg en geen chaffeurshart
zal dan trekken naar kantoor of fabriek.
Maar als de dagen korter worden, als je 's avonds
op de Muiderstraatweg inrijdt tegen een Kerstboom
van verblindende tegenliggers, dan wordt het anders.
Er komen dan ook dagen, dat het sissen en suizen van
de natte weg als een lekke stoomketel in je oren
blijft zeuren, dat je ruitenwissers niet ophouden hun
wijze hoofden te schudden totdat je het paard weer
goed en wel op stal hebt gezet.
Later komt de sneeuw. Eerst de natte sneeuw. Ze
kliedert en kleddert in grote vlokken tegen je voor
ruit. Je wissertjes vegen met mannenmoed, maar het
gaatje, dat ze openhouden, wordt steeds kleiner. Als
de temperatuur daalt en de sneeuw zich vast gaat
zetten, geven ze er op een gegeven moment de brui
aan. Je moet uit je wagen klimmen om meer zicht te
hebben en dat mag je van Amsterdam naar Maas
tricht nog wel enige keren herhalen. Intussen word
je scheel van de op je aandwarrelende sneeuwvlokken
en krijgt de weg dat onbetrouwbare, dat je doet besef
fen, dat de uitvinder van de sneeuwkettingen toch
niet helemaal gek is geweest.
De volgende dag is de sneeuw wel vastgereden en
het wegoppervlak mooi glad. Wacht, zegt de Bilt, nu
een buitje regen er overheen, dan kan je lachen. En
we lachen als boeren in diepste kiespij nsmart wan
neer het stuur doet of zijn neus bloedt en we langs de
berm waggelen als beschonken Bronbeekmannetjes.
Die beregende sneeuw is 's avonds wel weggereden.
De weg is wel vochtig, maar niet glad meer. Dat dénk
je tenminste, totdat je, tussen de bomen uit op een
open plek komend, plotseling de wielen onder je
achterste vandaan voelt zeilen. Als er dan geen tegen
liggers zijn, als je schietgebedjes helpen en als je
koelbloedigheid het wint van je schrik en je mits
dien de theorie van de juiste gedragingen-in-de-slip
ook in de praktijk kunt brengen, dan red je het weer
en schakelt met een diepe zucht van verlichting en
berusting weer over in kruiptempo, als een juffrouw
op twijfelachtige leeftijd, die nog leert schaatsen
rijden.
Droog vriesweer is prettiger. Je rijdt tegen de
Oostenwind in en het enige wat je merkt is de betrek
kelijkheid van het begrip „tochtvrije carosserie". Door
de gaten van de pedalen kruipt de kou onstuitbaar
tegen je weerloze en vrijwel roerloze benen op; de
raampjes blijken niet goed te sluiten en de portieren
hebben kieren, waardoor de Oostenwind pesterig in
je nek blaast.
Als de sneeuw weg is, de vorst noordoostwaarts is
vertrokken, dan komen de mooie dagen. Je denkt al,
dat je er bént, maar in sloten en vaarten, over wei
den en heiden ligt nog de grootste winterse ellende
laf en vuil op de loer. Je rijdt heel rustig. „De paas-
zunne zit al in 't Oosten" om met Gezelle te spreken
en plotseling, zonder dat je erop verdacht bent of het
kunt tegenhouden slaat de kille mist zijn natte spook-
Herken om je heen. Overdag gaat het nóg. Maar in
't donker schijnt je grote licht hulpeloos tegen een
ondoordringbare melkwitte muur. Met je dimlicht
kun je nog een paar meter van de weg zien, maar
waar is die berm?, waar is die wegsplitsing?, hebben
ze het kruispunt, waar je rechtsaf moest slaan, van
de kaart geveegd? In de mist dank je op je blote
chauffeursknietjes Sint Waterstaat, die witte lengte-
lijnen midden op de wegen heeft laten trekken, als
een draad van Ariadne, die ons uit de kilwitte ver
blinding huiswaarts voert!
Ach, en als je dan weer rustig thuis zit en omstan
dig en zwaarwichtig hebt verteld hoe gevaarlijk het
was en hoe vér, dan is alle leed weer gauw vergeten.
En de volgende morgen hangt de mist er nóg en je
gaat er wéér doorheen en je vindt het eigenlijk toch
wel avontuurlijk en sportief. Want een chauffeur is
als een zeeman: Hij vervloekt zijn baantje tegenover
derden in alle toonaarden, maar altijd weer trekt zijn
hart erheen. De weg is zijn leven!
Hetgeen niet wegneemt, dat de weergoden deze
winter lichtelijk overdreven hebben en dat we volko
men in ons recht staan, wanneer wij eisen, dat dat
van de zomer weer aan ons wordt goedgemaakt.
Waarvan we dan het voet- en fietsvolk goedmoedig
zullen laten mee-profiteren!
vdz
Deze uitdrukkingen zijn natuurlijk voor het Verse Vat
speciaal gekuist. Uitgebreide lijst van verwensingen wordt aan
lezers boven de 18 jaar op aanvraag gratis toegezonden.