m VROUW TOT VROUW
BIER EN MUZIEK IN DE LOOP DER EEUWEN
13
Lieve Dolly,
Zeg alsjeblieft niet „eindelijk" als je deze brief ontvangt,
want als jij met mij hier in de stad zou zitten weet ik zeker
dat je zou zeggen „waar haalt ze de tijd nog vandaan om te
schrijven."
Er is hier altijd zo idioot veel te doen, je komt doorlopend
tijd te kort. Dat kun je trouwens wel nagaan, er zijn hier
iets van zes schouwburgen, elke week concert, zeker wel tien
musea, en een ontelbaar aantal bioscopen. Ik had in het
begin nog het idee van niets te willen overslaan, zoals we
bij ons nooit een nieuw stuk in de schouwburg oversloegen
en altijd alles gingen zien. Maar dat moest ik al gauw op
geven, want na een paar weken was ik afgeknapt door gebrek
aan slaap. Nu ga ik alleen nog naar de dingen waar ik het
allerliefst naar toe wil en dan nog is je week zo vol. Boven
dien ben ik elke week een avond kwijt bij tante Amalia.
Moeder heeft jammer genoeg toen ik hier een tijdje zat tante
Amalia geschreven dat ik hier werkte. Tante heeft mij toen
gevraagd bij haar te komen eten „het middagmaal te komen
gebruiken" zoals zij dat noemt, en dat gebeurt nu iedere
Donderdag. Eerlijk gezegd geloof ik dat het voor haar net
zo'n bezoeking is als voor mij, maar ik trek mijn liefste glim
lach aan en dan is het wel te doen en ik geloof dat zij zich
zuchtend, maar toch innig tevreden met zich zelf, opoffert
om mij door haar gezelschap voor een morele nedergang te
behoeden. Maar je ontmoet in een grote stad zoveel wonder
lijke mensen en maakt zoveel grappige dingen mee, dat tante
Amalia in het grote geheel nauwelijks opvalt.
Het meeste plezier heb ik tot nog toe beleefd als ik op een
bank hier in het parkje ga zitten, wat ik meestal onder koffie-
drinktijd doe. Het is bijna niet te geloven hoe de meest
intieme gebeurtenissen op het harde en toch weinig comfor
tabele hout van een bank aan je worden toevertrouwd, en
soms de wonderlijkste gesprekken worden gevoerd.
Zo liep ik laatst door het parkje en zag een vrijwel lege
bank. Alleen op het uiterste puntje zat een juffrouw. Omdat
ik geen zin in praten had noch in luisteren, zette ik mij op
het andere uiterste puntje, waar ik mij vrij veilig voelde.
Maar de juffrouiu bleek geen ruimtevrees te kennen. Ik was
nauwelijks gezeten toen ze, zonder mij aan te zien, op dreune-
rige toon, naar ik eerst dacht, hardop ging zitten denken,
opeens echter met stemverheffing uitviel „vin U ook niet"
zich tot mij wendde en zweeg. Er viel een, voor mijn gevoel,
pijnlijke stilte. Ik trachtte bij mij zelf na te gaan of mis
schien toch nog flarden van de monoloog direct naar mijn
onderbewustzijn waren afgezakt en ik dus een enigszins gemo
tiveerd „ja" of „nee" zou kunnen plaatsen. Maar ik
vond alleen een heerlijk soezerige leegte en waagde dus op
goed geluk een schuchter „ja", waarop de juffrouw onmiddel
lijk innig tevreden met mijn afgeperst commentaar op dezelfde
dreunerige toon doorratelde.
Na korte tijd werden wij in ons geanimeerd gesprek onder
broken door de komst van een hooggebloste juffrouw, die
alvorens te gaan zitten zeer wellevend, maar hatelijk vroeg
of wij misschien bij elkaar hoorden, waarop ze na ons beider
ontkenning, zich met wiskundig oog van de middenplaats
meester maakte.
Mijn eerste juffrouw was echter door deze tussenkomst
in het geheel niet uit het veld geslagen en praatte rustig
door de hooggebloste heen, naar mij. Maar deze laatste, mis
schien zich te kort gedaan voelend omdat ze niet in het ge
sprek betrokken werd, misschien ook daartoe aangezet in
een behoefte mij in bescherming te nemen tegen de waterval
van woorden die ruimtelijk over mij heen klaterde, richtte
zich zeer agressief tegen de pratende. „Juffrouw U ziet toch
dat deze juffrouw (op mij) helemaal niet geïnteresseerd is in
wat U vertelt. Waarom vertelt U dat ook allemaal aan ons,
wij zijn toch vreemden dat „vreemden" raadde ze maar naar,
ze wist van mijn familierelatie ten opzichte van de waterval
niets af) wat kan het ons schelen!"
Waarop de pratende juffrouw met een voor haar gevoel
afdoende logica zei: „nou mijn man zit verderop ook alles an
mense te vertelle, dan sal ik het toch seker ook magge doen."
Tegen deze nuchtere redenering kon de hooggebloste niet op
en blies de aftocht. Met een vertrouwelijk knikje naar mij, zo
van hebben we dat even flink gedaan, werd het monologe
gesprek voortgezet.
Vind je het niet enig, Dolly? Het is soms of ik de gekste
gebeurtenissen naar mij toetrek.
O kind, het is al over eenen en ik *moet morgen weer zo
vroeg op. Ik zal dit morgen allemaal voor je overtikken, dan
hoef je mijn pootje niet te ontcijferen. Of ik het ook goed
met je meen. Ik beloof je dat ik echt mijn best zal doen niet
zo lang te wachten met mijn volgende brief. Schrijf je gauw
terug.
So long, Ina.