VERSLAG VAN DE RAAD VAN BESTUUR
Aan Aandeelhouders
Wij bieden U hierbij aan het verslag over de gang van zaken bij Uw concern gedurende
het boekjaar 1961/1962 en de daarbij behorende jaarcijfers.
In de samenstelling van de besturende colleges kwam geen wijziging. Aan de op
24 januari 1963 te houden jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders zal een
voordracht van twee personen worden gedaan ter benoeming per 1 april 1963 van
een lid van de raad van bestuur Uwer vennootschap. Als eerste zal op deze voordracht
voorkomen Dr J. P. Ton.
Ter financiering van de investeringen in binnen- en buitenlandse bedrijven werd in de
algemene vergadering van aandeelhouders, gehouden op 22 februari 1962, besloten
tot de uitgifte van nominaal 7.000.000,aandelen tot de koers van 250%, ten volle
delende in de resultaten van het boekjaar 1961/1962 en van volgende boekjaren. De
emissie is volledig geslaagd.
De resultaten van Uw concern, hoewel op zich zelf niet onbevredigend, zijn achter
gebleven bij de verwachtingen en lager dan die van het voorafgaande jaar. Politiek-
economische verhoudingen in verschillende landen hebben in ons nadeel gewerkt,
terwijl daarnaast de weersomstandigheden in Nederland voor het bierverbruik uitermate
ongunstig zijn geweest. Tevens zijn er redenen, die de vraag wettigen of voor het
brouwerijbedrijf de huidige basis, d.w.z. hoge lasten en het prijsbeleid van de overheid,
nog wel gezond is te noemen. Te dien aanzien zijn wij van mening, dat een verhoging
van de prijs van het bier zonder meer, hoe voor de hand liggend ook, niet de uitputtende
oplossing zou geven voor de rentabiliteitsproblemen, waarvoor de Nederlandse
brouwindustrie zich gesteld ziet. In eerste aanleg moet deze oplossing o.i. gevonden
worden in een verlaging der lasten. Deze zal door zowel interne als externe maatregelen
tot stand moeten worden gebracht. Intern door nog verder doorgevoerde efficiency
der bedrijven, extern door medewerking van de overheid. Wat dit laatste betreft mag
men immers begrip verwachten voor de positie van de Nederlandse brouwindustrie
in de zich ontwikkelende Europese Gemeenschap. De specifieke rechten op bier
drukken in Nederland aanzienlijk zwaarder dan in de ons omringende landen het
geval is. De feiten, dat de unificatie van de bieraccijnzen in het kader van de Benelux-
overeenkomst nog steeds niet is doorgevoerd en dat aan de in 1957 als tijdelijk aan
gekondigde verhoging van de omzetbelasting op bier van 5 op 10% het tijdelijk karakter
is ontnomen, betekenen zeer bijzondere teleurstellingen voor de Nederlandse brouwers.
Juist in de overgangsperiode van de E.E.G., waarin wij ons thans bevinden, is het zo
uitermate belangrijk, dat de Nederlandse brouwindustrie in staat wordt gesteld zich
in de Euromarkt een stevige positie te verwerven en zich zo krachtig mogelijk te weren
tegen de concurrentie uit de partnerlanden. Afgezien van de voordelen, welke de
brouwerijen in de ons omringende landen genieten als gevolg van het gunstiger
fiscale regime, kunnen zij zich bovendien veroorloven minder kosten toe te rekenen
aan het geëxporteerde product omdat zij slechts een zeer gering deel der totale productie
uitvoeren. Zij vinden op de Nederlandse markt, met zijn gestadig stijgend bierverbruik
een aantrekkelijk afzetgebied. De Nederlandse brouwindustrie daarentegen - met een
productie die nog geen 4% uitmaakt van de totale E.E.G. bierproductie - exporteert