_I
Als onderdeel van stedelij
ke eeuwvieringen worden
dikwijls bierfeesten geor
ganiseerd. Twee zaken die
zeer goed bij elkaar pas
sen, want bijna iedere stad
in Nederland had al zeer
spoedig na zijn ontstaan
een of meer brouwerijen,
waarna al vrij snel de tap
perijen en taveernen
volgden.
Vele oude ambachten zijn
verdwenen, vele oude be-
I roepen in de loop der eeu
wen uitgestorven, maar
het beroep van kastelein
heeft de eeuwen over
leefd. Hoewel niet in het
zelfde vroege stadium,
ontstond weldra ook het
beroep van tussenhande-
n de keten brouwerij
groothandel-horecabedrijf is
de groothandel wel de jongste
schakel, maar toch minder
jong dan veelal gedacht wordt. De
groothandel in bier kan bogen op een
lange geschiedenis en een reeds eeu
wen bestaande nauwe band met het
horecabedrijf. Zijn ontwikkeling houdt
dan ook ongeveer gelijke tred met de
ontwikkeling van de horecabranche:
langzaam, stap voor stap.
Een landelijk beeld te schetsen van de
opkomst van de groothandel is een
vrijwel ondoenlijke zaak, omdat zijn
ontstaan in grote mate afhankelijk was
van lokale situaties. Vast staat evenwel
dat het begonnen is met het vervoer van
bier. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de stede
lijke overheid van Haarlem, een stad die
toentertijd rijk was aan brouwerijen,
reeds in de 15e eeuw aan de brouwerij
en een verbod oplegde zelf het bier af te
leveren aan tapperijen en thuisgebrui
kers. Zij dienden daarvoor bierslijters
of, meteen middeleeuws woord, bierbe-
schooyers in te schakelen. De taak van
deze „kleine luyden" hield niet meer in
dan dat zij voor de distributie van bier en
de inlevering van de afleveringsdocu
menten bij de plaatselijke autoriteiten
moesten zorgdragen. Zij kenden geen
problemen rond in- en verkoopadmini
stratie, want de incasso van de verkoch
te tonnen bier was een zaak voor de
brouwerijen. Zij waren in de ogen van de
toenmalige brouwers meer een noodge
dwongen kwaad, omdat de overheid
hen gebruikte als een controleschakel
voor de afdracht van „imposten" of
belastingen. Een ander opmerkelijk ver
schil met de groothandel van deze tijd is
dat men destijds geen voorraden had.
De houdbaarheid van bier was, niet
alleen in de Middeleeuwen, maar zelfs
tot in de vorige eeuw toe, zeer beperkt.
Het was dan ook een goede zaak het
bier zo snel mogelijk van brouwerij naar
gebruiker te brengen. Desondanks be
stond er toch een voor toenmalige be
grippen grote import en export van
bieren. Zo vindt men reeds in de 14e en
15e eeuw vermeldingen van importbier
uit Engeland, Hamburg en Bremen. En
de roep die deze geïmporteerde bieren
genoten was zeker niet gering. Daar
naast kende men ook in ons land zelf
„export" van bier. Bier, dat vanuit Delft,
Haarlem, Amersfoort of welke andere
brouwersstad, elders in den lande werd
afgeleverd gold als exportbier. En aan
gezien export opbrengst betekende
voor de stad, waren er in vele plaatsen
afzonderlijke wettelijke bepalingen om
deze export te regelen én aantrekkelijk
te maken. De toenmalige bierslijter kon
het wel eens niet zo aantrekkelijk ge
vonden hebben; als hij het bier over zo'n
vijftig, zestig kilometer per schuit ver
voerde, diende hij bij het passeren van
de talloze tollen evenzovele malen
„cijns" in de vorm van duiten, stuivers
of zelfs wel hogere bedragen per ton
bier te betalen.
Waar werd het bier geconsumeerd?
bbh-i^»j| ier was reeds in de Middeleeu-
DJ!» wen de volksdrank bij uitne-
BjS mendheid. Dit werd mede in
Z—^3' de hand gewerkt omdat het
water toen reeds vervuild en ongeschikt
als drinkwater was. Er bestond in die tijd
dan ook al een levendige afzet voor
thuisgebruik, weliswaar niet, zoals
thans door verkoop in winkels, maar via
de bierslijters die het bier van huis tot
huis verkochten. In sommige plaatsen
was het slijten gereglementeerd, zodat
Kermisgangers in de herberg. (Uit het Groot Lied-boek van Brederode)
door A. C. M. Jonkers