■üi
N] N
I APRIL IQ3Ö
LENTE AAN HET ^'JETËRINQ-PLANTSOEN
De Lente komt en slaat haar tenten
op aan het Weteringplantsoen.
En elke boom mint de traditie
en kleedt zich, zoo 't behoort, in <t groen.
De merel zingt in de platanen
het einde van het winterwee;
de meeuwen schreeuwen minder gulzig
en ?t tocht niet meer op V.& V.
In de Den Texstraat leeft de melkboer
zoowat op Casanova-voet
want alle Gretchens, Trudes, Mizzis,
hebben de Lente in haar bloed.
De vlaggenstok wijst van de silo
omhoog in smetteloos azuur;
de zon stroomt de kantoren binnen
en Pils, de kat, zoekt avontuur.
De voetbalsecretaris grinnikt,
want zélfs het H.B.M.-terrein
zal, als dit weer nog even aanhoudt,
nu binnenkort bespeelbaar zijn.
Maar soms ook trekt een zachte regen
kringetjes in de Singelgracht,
waar de zandschuit "Op Hoop van Zegen"
geduldig op wat lading wacht.
De schippersdochter ruikt de Lento
en heeft zich extra opgeknapt;
straks glipt zij snel uit het kajuitje
en fladdert hoopvol naar de stad...
Het pirement kweelt op de kade
,lrolaisir d'amour" en "Frühlingslied".
De kinderen van Jonker zuchten:
Zóó mooi kan Mengelberg 't toch niet!
Het oude ventje op zijn bankje
snuift met een glimlach en een zucht,
de geur van oude herinneringen
op met de zwoele lentelucht.
De kleine man spreekt nu met Winter
omtrent zijn nieuwe zomerpak;
in de confectie-etalage
weerspiegelt een seringentak.
trrw