Wat is ee
jongen
Nabetrachting
Jongens komen in allerlei maten, gewich
ten en kleuren voor. U kunt ze overal
op, onder en in vinden, dan wel ergens
op klimmend, ergens aan zwaaiend, ergens
omheen hollend of ergens naar toe sprin
gend. Moeders zijn gek op ze, kleine meis
jes haten hen, oudere zusters en broers
dulden hen, volwassenen negeren hen en
de hemel beschermt ze.
Een jongen is de Waarheid met een vuil
gezicht, de Wijsheid met kauwgom in het
haar en de Hoop van de Toekomst met
een kikker in de broekzak.
Een jongen heeft de eetlust van een paard,
de spijsvertering van een degenslikker, de
energie van een atoombom-in-zak-formaat,
de nieuwsgierigheid van een kat, de lon
gen van een dictator, de verbeeldingskracht
van een Jules Verne, de schuchterheid van
een viooltje, de driestheid van een stalen
klem, de geestdrift van een voetzoeker en
als hij iets maakt heeft hij twee rechter
handen.
Hij houdt van roomijs, messen, zagen,
Kerstfeest, plaatjesboeken, de jongen van
de overkant, bossen, water (in zijn natuur-
lijke staat), grote dieren en brandspuiten.
Hij is niet erg gesteld op de zondag
school, gezelschap, schoolboeken zonder
plaatjes, muziekles, stropdassen, kappers,
meisjes, overjassen, volwassenen en bed
tijd.
Niemand anders is zo vroeg op en zo laat
voor het avondeten. Nieman anders kan in
één broekzak een verroest mes, een half
afgegeten appel, een meter touw, twee
zuurtjes, zes centen, een katapult en een
bonkje van een niet te definiëren substan
tie proppen.
Een jongen is een toverachtig wezenu
kunt hem uit uw werkplaats houden maar
u kunt hem niet buiten uw hart sluiten,
u kunt hem uit uw studeerkamer sturen,
maar u kunt hem niet uit uw geest ban
nen.
Geef het daarom maar op -hij neemt u
gevangen en is uw cipier, uw baas en uw
meester een sproetekop, een miniatuur
bonk luidruchtigheid. Maar als u 's avonds
thuiskomt met alleen maar de restjes van
uw versplinterde hoop en dromen, kan hij
het herstellen met de drie magische woor
den: „Ha, die paps!"
„Uit dankbaarheid voor onze heerlijke vakantie in Ommen, schreef ik dit versje". Aldus
mevrouw M. J. fanssen-Smit.
Gaarne geplaatst, mevrouw Janssen. Hier is het.
Vakantie in Ommen
Zij: Wat zit ik nog diwijls van Ommen te dromen,
Van ons snoezige huisje onder de bomen.
Hij: Met die mat, die ik 's morgens naar buiten moest dragen,
Waar ik kilo's zand uit heb geslagen.
Zij: Wat ben ik daar graag in de keuken gedoken
Om fijn voor ons allen het potje te koken.
Hij: En toen de aardappels kookten, o, wat een strop,
Moest ik hollen om gas, want 't was plotseling op.
Zij: Wat stapten wij saampjes er lekker op los,
Wat was het toch rustig en stil in het bos.
Hij: Ja, stil, maar o meid, wat gilde jij fijn.
Geen wonder, je zat ook haast óp een konijn.
ZijDe kinderen konden er ook reuze terecht,
Wat doken we dikwijls met hen in de Vecht.
Hij: Gelukkig, dan kwam hun tint weer eens boven
Want wat werden ze vuil, het was niet te geloven.
Zij: 's Avonds hoefde niemand zich daar te vervelen.
Ik zie ons nog met de anderen badminton spelen.
Hij: En na afloop, de Amstel moest ook wat verdienen,
Een biertje verschalken in de kantine.
Zij: En later, na 't afscheid van al onze vrinden,
Door het donkere bos om ons huisje te vinden.
Hij: Ik kuste je daar op je zonnige toet.
En de wind zong: De Amstel versierde 't maar goed 1
J. Janssen-Smit
13