Oude Engelse koloniaal in de kelder
H ij wandelde tussen een groep Engel
sen mee naar binnen, daalde voor
zichtig de trap af en zette zich be
daard aan een tafel. Een kaarsrechte fi
guur, gekleed in een lange rode jas, een
hoge zwarte pet op het hoofd, de borst
versierd met vijf grote medailles.
„Dat lijkt wel zo'n bewaker van de kroon
juwelen in de Tower", zei iemand.
Nieuwsgierig geworden, namen wij de ca
mera en gingen op onderzoek uit, onder
wijl bedenkend dat die beefeaters een
eeuwenoude traditie in ere houden, zo oud
dat hun oorspronkelijke Franse naam, buf
fetier (dienaar aan de koninklijke buffet
ten) een door niemand meer begrepen
benaming als beefeater (vleeseter) gewor
den is. Deze functionarissen lopen niet
elke dag door Amsterdam, althans niet in
uniform en daarom zou een plaatje van
zo'n man het in ons Spongat goed doen.
Maar al spoedig bleek de vergissing.
De heer J(ohn) Wallace is een oude En
gelse koloniale militair, die nu reeds jaren
verblijft in het Royal Hospital te Chelsea,
een soort Bronbeek. Hij is' zeventig en ver
telt dat Karei II in 1682 dat tehuis heeft
gesticht en hoewel het Royal Hospital heet
is het geen ziekenhuis meer. Het wordt
bewoond door alleenstaande (vrijgezellen
of weduwnaars) oud-militairen.
„Ik heb in Engeland gediend, in Ierland
en ook in Indië, het voormalige Brits-In-
dië, 26 jaar. Vooral in Jubbulpore en
Jhansi, dat zijn steden in de Centrale pro
vincies. Ik was bij de Royal Artillery als
warrant-officer (een rang tussen onder-of
ficier en de tweede luitenant). In de twee
de Wereldoorlog was ik in Engeland en
diende bij de Home Guard het binnen
landse leger) als majoor van de infanterie:
mijn compagnie telde 350 man."
Zijn vijf medailles illustreren zijn militaire
leven: een ster van 1914, een General
Service medaille, een Victory medaille
1914/18, Medaille 1940/45 en een me
daille voor langdurige dienst.
Nu is hij met een groep op vakantie
geweest al bijna, want na een reisje door
West-Duitsland zijn ze nu aan hun laatste
Hollandse dag toe, samen met Britse mili
tairen in burger, enige vrouwen en kin
deren. Het bezoek aan onze brouwerij be
valt hem best, het biertje dat we voor hem
hebben besteld heeft hij tijdens ons ge
sprek vlot leeggedronken.
Dan komt er een man bij ons staan, die
hem meetroont: „Kom, we zijn veel te
zuinig op u en we zouden u voor geen
goud kwijt willen raken."
Hij zet zijn zwarte pet op en wandelt terug
naar zijn reisgenoten.
Een oude Engelse koloniaal, vertegenwoor
diger van een uitstervend ras, waar de
Britten bijzonder zuinig en trots op zijn.
(Slot van pag. 20)
strijdlust van de deelnemers te stimuleren
en hun te bewijzen dat het bedrijf niet
alleen daadwerkelijk, maar ook moreel
achter hen staat.
Een map met brieven, briefkaarten en zelfs
foto's levert het bewijs hoe men overal in
den lande heeft meegeleefd en blij is met
onze overwinning. Niet alle schriftelijke
felicitaties zijn vrij van baatzucht, want
ettelijke schrijvers knopen aan hun geluk
wens de vraag vast of zij in aanmerking
kunnen komen voor een speldje, ja, zelfs
voor glazen. Dat deze verzoeken steevast
aan de heer Van Soest zijn gericht, zal
niemand verbazen, want hij heeft tenslotte
aan heel Nederland moeten vertellen dat
hij bij de afdeling Reclame werkt en dat
betekent voor de meeste mensen: een af
deling die altijd aan het uitdelen is.
21