De Triangel Volgens mijn woordenboek is de triangel een tot een gelijkzijdige driehoek gebogen staafje, dat vrij hangt en met een ijzeren staafje aangeslagen wordt. Voor mij echter, en met mij voor vele muziekliefhebbers, betekent de triangel veel meer. Het is het symbool van de een voud in de muziek een overblijfsel uit oer tijden toen primitieven nog louter ritmische muziek maakten. Van ruw bewerkt en ge bogen polsdik ijzer is het een fijn gebogen en gepolijst stalen staafje geworden, waar van de klank de aandachtige toehoorder een huivering van genot over de rug zal doen gaan. Welk een pure muziek, wanneer het orkest in vol fortissimo plotseling afbreekt voor enkele ijle tonen van het staafje, welke zelfs doordringen tot alle hoeken van de zaal. En juist daar, beste lezers (essen) ligt de taak van de triangelspeler! Hij moet over een techniek beschikken, die jarenlange voorbereiding eist om nu eens een eenvou- ding „ping" aan zijn instrument te ontlok ken, zich dan weer eens in razende cadans te storten, waarbij hij zijn lichaam in aller lei kronkels moet wringen om aan het zwiepende staafje een nog snellere „tril ler" te ontworstelen. Gelukkig beschikken we in Nederland over enkele meestertriangelers van formaat; wij denken hierbij aan Kees Kluns en Johan nes Keutelboer, die de gelukkige bezitters zijn van een onvervalste Dradivarius, super triangels, waarvan er in de hele wereld slechts enkele bestaan en die bij voorkeur worden aangetroffen bij kleine kinderen, die er moeizaam mee door het zand slepen. Ook treft men de Dradivarius wel aan bij enkele antiquairs. Onlangs zag ik er nog een in de etalage van een sjaggeraar in Beverwijk. Ik liep onmiddellijk naar bin nen, maar de eigenaar kon er geen afstand van doen. „Meneer", zo sprak de oude man zich op het hoofd krabbend, „voor geen duizend gulden gaat hij de tent uit." Ik had meteen door, dat ik met een insider in de muziek te doen had. „Dit dingetje", zo vervolgde de man, „is mijn lust en mijn leven." „Het eerste wat ik doe als ik opgestaan ben, is kijken of het nog in mijn etalage ligt. U moet begrijpen, dat ik aan het ding gewend ben." Ik knikte. „U zult wel een goed musicus zijn", sprak ik. „Nee", antwoordde de man, „ik heb wel geprobeerd erop te spelen, maar ik kan er geen enkele toon uitkrijgen. Ik heb daarom grote bewonde ring voor Kees Kluns, die in mijn ogen een matador in het vak is." Ik knikte weer en vroeg hem waarom hij dan zo gehecht aan het geval was. „Kijk meneer", zei hij een traan uit zijn oog pinkend, „ik ben als het ware met het ding opgegroeid. Mijn grootvader keek er al steeds naar, mijn vader was er gek mee, en nu ja, dan ga je er op de duur ook van houden. Ik vind het bovendien een fraai kunstvoorwerp." „Kijk", zei hij, „dit is wel te koop" en hij wees op een in mijn ogen waardeloos asbakje." „Mij zal je niks aan smeren, vader", dacht ik en schudde mijn hoofd. „Het spijt me meneer, maar ik heb alleen interesse in de triangel." De man be gon zachtkens te wenen. Ik kreeg mede lijden met hem, stopte hem een stuiver in de hand en met een uitdrukking op mijn gezicht van: „Niet over praten", vertrok ik. De waarde van zo n instrument loopt in de biljoenen. De klank ervan is uit duizenden te herkennen, want reeds bij een lichte aan slag ontwikkelt het een volume, dat boven een heel orkest uitklinkt en een enigszins ingewijde toehoorder zal zijn ogen sluiten en zacht voor zich uit mompelen„Ah, dat is er een." Voor een toehoorder zal dit wartaal zijn, maar voor de insider des te suggestiever. Kees Kluns zei laatst tegen mij: „De moei lijkheid van het triangelspel ligt in het tot de finesses beheersen van het toucher." „Kijk", dacht ik „Kees weet het." „Mid den in de roos", zei ik. Dadelijk herkent men de vakman aan zijn toonvorming, die een onmiddellijk gevolg is van het toucher. De toon moet als het ware smelten. Een amateur hamert er op los, de kunstenaar daarentegen zal zijn instument eerst zacht kens met de hand strelen, alvorens het aan te slaan om als het ware excuus te vragen voor de aangedane pijn. Het instrument zal hem dan ook met een zoet „ping" of een daverend aanzwellend „pang" belonen. De aanslag zal altijd, bij „ping" of „pang", met een losse pols moeten geschieden. Pols- cefeningen behoren dan ook tot de orde van de dag. Hij, die zijn instrument met stijve polsen tegemoet gaat, zal het nooit leren. „Het is niet je dat", zullen de men sen dan zeggen. Triangelspelers onder de Amstelmensen mag ik dan ook de goede raad geven: Houdt de pols te allen tijde soepel, dat is de basis van het toucher! L. C. A. Tros 10

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Het Spongat | 1962 | | pagina 12