Ik ken een hondje Voor de kinderen Tk ken een klein zwart hondje. Toen ik op vakantie was heb ik het voor het eerst ontmoet. Hij liep rond tussen de passagiers op het vliegveld van Rome. Zocht hij misschien zijn baas? Nee, want hij had geen baas, hij was een gewone straathond, die toevallig op dat vliegveld terecht was gekomen en er nu al weken rondzwierf. Al de mensen die er werkten, kenden hem en zij brachten zo nu en dan iets voor hem mee: een stukje worst of een been en ook van de passagiers kreeg hij weieens wat. Toch was hij niet dik en 's morgens vroeg, wanneer de eerste vlieg tuigen werden geladen met vracht en post, kroop hij gauw uit zijn mand, die in het vrachtgebouw stond en holde naar de mannen die aan het werk waren om wat eten te bedelen, want hij was eigen lijk altijd een beetje hongerig. Het is erg druk op dat vliegveld: er zijn veel kleine autootjes die heel hard rijden, de mensen lopen snel en er is veel lawaai. Op zekere dag, toen het weer zo druk was, hoorde het hondje zijn naam roepen: „Tonio!" Hij keek om, bleef even staan en liep toen weer door. Maar o wee! Net kwam er een autootje aan, dat pardoes tegen Tonio aanbotste. En janken dat Tonio deed. Alle mensen keken naar hem en ze zagen, dat Tonio niet goed meer kon lopen, want hij had een voorpoot gebroken. Een van de vrienden van Tonio nam hem op en Tonio snuffelde aan zijn pootje en begreep er niets van. Bij de dierenarts in de stad werd het pootje in het gips gezet en de dokter zei: „Over een paar weken is Tonio weer helemaal beter." Dat vonden de vrienden van Tonio heel fijn en ze keken blij naar het hondje, dat heel voorzichtig probeer de te lopen. Steeds stond hij stil, rook even aan dat vreemde witte staafje en hinkte dan weer verder. „Ik ben een heel ongelukkige hond", dacht Tonio, „ik kan haast niet meer lopen en hoe moet ik nu bij al die men sen komen, van wie ik altijd iets te eten krijg? Wat zal ik nu honger lijden." Maar nee, dat ging allemaal anders, want toen Tonio heel langzaam bij de passa giers aankwam, zeiden de mensen: „Ach, kijk eens, een hondje met een gebroken pootje. Die krijgt wat lekkers." Tonio kreeg nu veel meer te eten dan vroeger, want iedereen had medelijden. Toch viel het lopen niet mee en vaak lag Tonio in een hoekje uit te rusten, zo moe was hij van dat mank lopen. „Was ik maar beter", dacht hij, en juist toen werd hij opgepakt door een man van het vlieg veld; die droeg hem naar zijn kantoor en begon wat aan de poot van Tonio te prutsen. Tonio kon niet zien wat er ge beurde, maar toen hij een kwartier later weer mocht staan, ging het lopen opeens veel beter. Wat had die vriendelijke man gedaan? Die man had een klein wieltje vastgemaakt aan de onderkant van het gips en als Tonio liep draaide het wiel tje en o, wat was het leven nu veel gemakkelijker geworden. En weer ging Tonio naar de passagiers; die keken verbaasd op, want ze hoorden zachtjes piep-piep-piep, alsof er een muis aankwam. Maar het was Tonio met zijn piepende wieltje. „Ach, kijk eens, een hondje met een wieltje", riepen de mensen en ze zochten overal naar wat lekkers: een klontje, een koekje of een stukje vlees. Snel ging Tonio van het ene tafeltje naar het andere; hij werd vertroeteld, over zijn kop gestreeld en hij werd zowaar een beetje dik. 's Avonds, wanneer alle vliegtuigen weg waren, lag Tonio in zijn mand, rook eens aan zijn poot en aan het wieltje en voelde zich best tevreden. „Ik hoop maar, dat ze dat gips er nooit afhalen", dacht hij, „want ik heb het nog nooit zo goed gehad en honger heb ik ook niet meer De W. 14

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Het Spongat | 1962 | | pagina 16