O ten daarvoor de stenen, zorgden voor toe gangswegen als dat nodig wasmaakten dijken, verbeterden de grond, ja eigenlijk deden ze alles met behulp van de in hun omgeving wonende bevolking, die onder leiding van deze bekwame vakbroeders tot goede werkkrachten werden opgevoed. Hun voornaamste taak was echter het bevorde ren van landbouw en veeteelt. Dit was een gevolg van de omstandigheid waaronder zij leefden. De bouw van een klooster ge schiedde aanvankelijk ver van de bedrijvig heid van de wereld en de kloosterlingen waren verplicht in het klooster te blijven. Zij waren dus geheel op zichzelf aange wezen en dat hield in, dat zij zelf voor alles moesten zorgen. Bij de opgravingen werden vele geglazuur de tegels gevonden, onder meer van een afmeting van 5,7 x 5,7 cm, met ingedrukte figuren, geïnspireerd op de Franse lelie. De herkomst van deze tegels is lange tijd een raadsel geweest, totdat men en de kloosterorde en de architectuur terugvond in een Frans boek, L'architecture Cister- cienne en France, waarin men onder meer kon lezen, dat er in 1210 een monnik leef de in Bolbec, die buitengewoon kundig was op het gebied van de tegelbewerking. Het algemeen kapittel besloot, dat hij slechts moest werken voor de huizen van de orde en volgens eenvoudige composities, overeenkomstig de gebruiken van de Cis- terciënsers. Men leest er ook in, dat vanaf de dertiende eeuw de tegels in twee kleu ren, rood met inleggingen van gele teke ningen, verkregen door de witte aarde, die met behulp van een matrijs in de klei ge drukte tekeningen vulden, met loodglazuur te overdekken. UIT HET RAAM Na deze algemene inleiding over het kloos terleven in de middeleeuwen en een klein zijspoor over de gevonden tegels nu enkele bijzonderheden over de Jacobakannetjes, waaronder men niet alleen de slanke en grote wijnkannen rekent, maar ook ons buikige bierpul-exemplaar. Dit's vrouw Jakobaas kannetje, gelooft' Die hier maer eens uyt dronck. Smeet het dan over 't hooft In den vijver dat het sonck. Volgens deze versregels, gevonden op een tinnen deksel van een Jacobakannetje dronk gravin Jacoba uit het kannetje en wierp het dan over haar hoofd door het geopende venster in de vijver. Afgezien van het feit, dat men nog nooit heeft kunnen nagaan of de genoemde tafelgewoonte hier ooit be staan heeft, moeten we toch wel opmerken. Tegel met leliefiguren dat hierdoor ook de vele aardewerk vond sten in oude slotgrachten verklaard is. Dit gedichtje stond dan ook op een kannetje, gevonden in de vijver van het Huis te Velzen. Volgens het beroemde boek van Cornells van Alkemade (16541737) Ne- derlandsche Displechtigheden verstaat men onder een Jacobakannetje: een lichtgrijze of lichtgele ongegla zuurde kan. De hals is soms cylinder- vormig, soms iets trechtervormig en ge woonlijk versierd met fijne draairingen. Hals en schouder worden gescheiden door een scherpe lijst. De buik is met brede, ondiepe draairingen getooid. Zo als gewoonlijk bij het in de middel eeuwen in ons land en de Rijnstreken in gebruik zijnde aardewerk is de voet ring geknepen en vertoont dus regel matige golvingen". De overleveringen zouden graag ai deze kannetjes aan Jacoba van Beieren op het slot Teylingen willen toeschrijven, maar zij zou dan wel een heel druk leven achter de rug hebben en bovendien heeft men ook op dit slot tevergeefs gezocht naar een pottebakkersoven. En het is thans genoeg zaam bekend geworden, dat dit kannetje met zijn harde, gesinterde scherf behoort tot de grote groep van importwaar uit de oude abdijstad Siegburg. Hier draaide de schijf, waarop het eerste Jacobakannetje onder de vormende handen van de meester ontstond. Wanneer deze gebeurtenis plaats vond, is als gewoonlijk zeer moeilijk vast te stellen. Maar uit de vele vondsten kan men afleiden, dat het Jacobakannetje onge veer ontstond in het midden der veertiende eeuw. Het oor is vrij hoog aangezet en zal slechts gediend hebben om de kan aan te dragen en deze zal als regel gebruikt zijn om het dagelijks rantsoen bier aan de 18

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Het Spongat | 1961 | | pagina 20