ders te maken. Sinds onheuglijke tijden
bestond hun drinkgerei uit houten nappen,
Daubenbecher (Daube duig) in Duits
land, Pitschen in Oostenrijk, Piggins in
Engeland. Tot in het laatst van de negen
tiende eeuw werden bij het koolzaad dor
sen op het land deze speciaal gedraaide
houten nappen gebruikt. Op een lage
wagen lag het kinnetje bier en daarnaast
stonden de napjes. Ieder die bezig was met
het dorsen en dorst kreeg ging zelf tap
pen, zodat tegen de avond niemand meer
vast op zijn benen stond. Bij het laatste
kleed vol te dorsen koolzaad kwam de
boer; ieder nam zijn pet af en dronk, na
gezegd te hebben „op d'n dooie", daar
mede doelende op het gedane werk of,
zoals de overlevering bij andere oogstge-
bruiken wil, de in de laatste garve vluch
tende akkergeest die dan na afloop van de
werkzaamheden doorstoken werd. Dit was
dan de dood van het „olie wief" en in
derdaad was dan met deze daad tegelijker
tijd het werk gedaan.
„HIJ GAAT IN DE KERK, DAAR MEN
DE HEILIGEN MET HOEPELS
BINDT
Maar genoeg over de houten bierpullen en
over naar de maker van dit mooisde man
met de vaste hand en een prima oog en
vooral werklust, de mr. KUIPER.
De door deze vakman gemaakte kuipen,
karnen, vaten, tobben en pullen voelen alle
De kerk is de kroeg en de met hoepels
gebonden heiligen zijn de houten kuipers
pullen, en daar geniet de drinkebroer de
preek.
van binnen fluwelig aan; het hout is ge
schaafd en nageschaafd en gepolijst, tot het
geen oneffenheid meer vertoonde. Men ge
bruikt geen vuren of grenen, maar keihard
teakhout. Om zijn duigen in de vereiste
vorm te krijgen heeft de kuiper een keur
van gereedschap, maar met dit oude ge
reedschap maakt hij alles op het oog. Geen
andere maatstaf, dan een grappig plankje
vol gaatjes en een stokje in één van die
gaatjes en daarmede trekt hij strepen over
de houten pul, opdat de band straks recht
komt te zitten. De handvatten worden er
niet afzonderlijk aangezet, maar aan één
stuk uit de duig vervaardigd en het ge
heel is zo glad als een aal. Er komen dan
nog allerlei schaven aan te pas en ten slotte
een stukje glas en het resultaat is werkelijk
verbluffend.
In de werkplaats van de kuiper hangt een
prachtige collectie gereedschap, zoals een
schaaf voor de kim, een kuiperskroos, een
groot aantal passers, een reeks oude mes
sen met handvatten aan weerszijden en te
midden daarvan prijkt ook een halve klomp
met lijnkoek om te zien of de boom in de
kim zit. Op een eenvoudig ijzeren rooster
maakt hij de duigen warm om daardoor
de metalen banden beter op hun plaats te
kunnen brengen en te houden.
Je geniet als je die oude kuipers bezig
ziet hun handwerk te verrichten,
met spierkracht,
een vast oog,
een vaste hand,
liefde voor het materiaal en voor het
doel, waartoe de pullen dienen.
Bij het aanschouwen van deze vakman past
ons eigenlijk een diep stilzwijgen, maar een
auteur -zelfs van bierpulverhalen kan
moeilijk zwijgen, wanneer hij deze her
leving van het ambacht ziet en voelt, dat
de tradities van ons volk, met de kunst
van ons volk weer verbonden worden en
dat onze kuituur weer onze eigen Neder
landse kuituur kan gaan worden.
Moge dit hout-pul-kuiper-artikel er het
zijne toe bijdragen:
DE GILDE VIERT
DE GILDE JUICHT
WAT ZIT GE DAAR EN BLOKT
EN BUIGT
NOG OVER UWE BOEKEN.
G. W. Hardeveld Kleuver jr.
22