KLAAR.... O VER
Op de hoek van de Camperstraat en de
Ruyschstraat is voor en na de schooltijden
een ploegje klaarovers werkzaam.
Echte stadskinderen, opgegroeid tussen en
dus onbevreesd voor het verkeer, die, uitge
dost met witte banden en uitgerust met een
„spiegelei" aan een stokje hun nuttige werk
doen.
Wij staan op de tram te wachten en horen
een klaarovertje zeggen: „Ik heb lekker elf
vingers". Hij kijkt triomfantelijk, want wie
heeft er elf vingers. De anderen zijn on
gelovig, maar dan heft hij zijn linkerhand
op en telt met de rechter, waarin hij het
stokje vasthoudt de vingers. Het zijn er vijf.
Dan neemt hij het stokje in de andere hand
en telt de vingers, maar als hij bij de pink
is aangekomen gaat hij weer terug naar
de ringvinger en komt zo tot een totaal van
elf. De kinderen vinden het maar een flauw
foefje. Wij doen nu een stap voorwaarts
en zeggen met een blijde padvindersstem
„Maar ik heb werkelijk elf vingers". De
kinderen zijn geboeid, want zij denken dat
van onze kant wel betere verhalen zullen
komen. Wij houden de ene hand omhoog
en beginnen van de duim af te tellen: tien,
negen, acht, zeven, zes. Ziezo de ene hand
is klaar. Nu heffen we de andere hand om
hoog en roepen: „En vijfis elf".
De kinderen kijken peinzend elkaar en ons
aan. Dan beginnen ze ieder met hun han
den te tellen. En ziet: ze hebben nu alle
maal elf vingers. Klaarover, roepen
ze, want de plicht wenkt. Aan de over
kant keren ze, onvermoeibare zwoegertjes
die ze zijn, prompt weer terug. Klaar
over.
Op dat moment passeert een wat oudere
jongen op een fiets.
Hij is de klaarover-Ieeftijd wel ontgroeid
en heeft er een zekere minachting voor.
Tenminste, hij zegt in het voorbijgaan
Mijn vader is een rover.
Het rijmt een beetje. Maar dat stoort de
ene klaarover niet, die onmiddellijk rea
geert door te zeggen: Wist ik allang.
De kinderen geven geen blijk het bliksem-
dialoogje te waarderen en lopen ernstig en
gedwee naar de overkant. Naar school. De
klaarovers staan al weer over iets anders
te praten.
slot van pag. 24)
kwamen. Daarom werd het bier met zuig-
rietjes, die diep in de bierkruik gestoken
werden, gedronken. Het bier werd bewaard
in grote spitse kruiken van twintig tot
zestig liter inhoud die tot de nek in de
aarde stonden waardoor het bier op een
gelijkmatige temperatuur bleef.
Feest van het bierdrinken.
De Oudbabylonische graangodin Nidaba
was tevens de „goddelijke bierbrouwster"
Zij bereidde het bier voor de goden. En
de oudste religieuse feesten, die voor ons
in het tweestromenland zijn na te speuren,
zijn het „feest van het brood eten" en dat
van het „bierdrinken". De godenoffers van
de oude tijd bestonden uit brood en bier.
In de loop van duizenden jaren zijn de
goden met de mensen fijnproevers gewor
den. Maar de drank van de hemelingen
was nog ten tijde van Nebukadnezar
(605-562 v. Chr.) het bier zoals dat in het
land werd gedronken.
Zo de goden, zo hun beschermelingen, de
mensen. Het bier was voor de Babyloniërs
een levensbehoefte. De arbeider kreeg een
deel van zijn loon in bier uitbetaald. De
ambtenaar en de klerk kregen regelmatig
een zeker deel van het salaris in na-
tura en dat was bier. En herbergen waren
er zoveel, dat reeds Hammurabi, koning
van Babylonië in het midden van het twee
duizendste jaar voor Christus in zijn Wet
op de Herbergen tegen de stamtafelpolitici
moest optreden. De verzameling wetten
bevindt zich in het Louvre te Parijs.
TISTOCHWAT
Frankrijk kan 435 kaassoorten maken: daar
van zijn er maar twee niet van koemelk be
reid, namelijk Roquefort en Chèvre, die
geitemelk bevatten. Toch importeren de
Fransen bijna tweemaal zoveel kaas als zij
exporteren. Nederland (dat anderhalf mil
joen koeien bezit) exporteert bijna dertien
maal zoveel kaas als Frankrijk (met tien
miljoen koeien).
De vliegspieren van insecten lijken veel op
menselijke spieren; wij kunnen echter on
ze spitten nauwelijks meer dan twaalf
maal per seconde samentrekken, maar in
secten kunnen hun vleugels wel driehon-
derdmaal of meer per seconde bewegen.
26