„Ik denk van wel", zei Doortje en toen wilde hij graag met haar mee lopen. Plotseling kwam er een verschrikke lijk gebrul uit het bos en een grote Leeuw sprong op de weg met de gele steentjes. Hij sloeg met één klap de Vogelverschrikker en de Blikken Houthakker ondersteboven. Maar toen hij Toto wilde bijten, sprong Doortje naar voren, ze was helemaal niet bang en gaf de Leeuw een klap op zijn neus. „O wee, als je aan Toto durft te komen!" zei ze, „schaam je! je bent een grote lafaard!" De Leeuw schaamde zich en liet zijn kop hangen. „Ja, ik weet het", zei hij en wreef met zijn poot over de zere plek op zijn neus, „alleen een lafaard zou zulke kleine mannetjes slaan." Maar toen hij hoorde waar Doortje naar toe ging, klaarde hij op en vroeg: „Denk je dat Oz me moed zou kunnen geven?" Allemaal dachten ze, dat dat best zou kunnen en de Laffe Leeuw ging toen met ze mee. Ze kwamen bij een brede sloot en konden niet verder. Maar de leeuw nam ze allemaal een voor een op zijn rug en sprong met ze naar de overkant. Maar toen ze bij een nog bredere sloot kwamen, kon ook de Leeuw er niet over springen; de Houthakker hakte snel een boom om, die viel over de sloot en vormde zo een brug. Zij moesten er heel vlug overheen, want zij werden achterna gezeten door een paar mon sters van beesten. Zodra ze aan de overkant waren, hakte de Houthak ker de brug doormidden en de lelijke beesten vielen in de diepe sloot. Later moesten ze een rivier over steken op een vlot; met een stok boomden de Houthakker en de Vogelverschrikker het vlot naar de overkant, toen plotseling de Vogel verschrikker de stok te lang vast hield en hem niét meer durfde los laten; maar het vlot dreef verder en de arme Vogelverschrikker zat bang boven in de stok; gelukkig had een Ooievaar het gezien en die droeg hem veilig naar de overkant. En ze liepen maar verder. Nu waren ze weer in een veld waar massa's papaverbloemen stonden; die roken zo sterk, dat zij iemand suf konden maken, tot hij in slaap viel en nooit meer wakker werd. Toen de Leeuw in slaap viel tussen de bloemen, dachten ze dat ze nu alleen verder moesten, want de Leeuw was te zwaar om te dragen. Juist op dat ogenblik kwam er een kleine grijze muis met een kroontje op zijn kop. „Ik ben de Koningin van de Veldmuizen", zei ze, „en ik zal al mijn muizen roepen om jullie te helpen". Alle muizen kwamen toen met een stuk touw. De Hout hakker hakte een paar bomen om en maakte daar een wagentje van; met de Vogelverschrikker samen rolde hij de slapende Leeuw op het wagen tje en de muizen bonden er hun touwtje aan vast. Allemaal trekken en daar ging de Leeuw. Uit het papaverveld en in de frisse lucht. Die deed hem goed en al gauw werd hij wakker, zodat ze met zijn alle weer verder konden gaan. Heel lang liepen ze, tot ze een groe ne gloed in de lucht zagen; spoedig daarna bereikten ze de Smaragd groene Stad. wordt vervolgd 14

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Het Spongat | 1960 | | pagina 16