enkele andere schrijver voor of na hem te
beurt gevallen: vanaf het eerste echte boek
dat hij schreef (The Pickwick Papers,
1837) tot het laatste toe (David Copper-
field, 1850) werd hij verafgood door een
gehele samenleving. Nooit heeft de ideeële
macht van de schrijver dieper geroerd en
wijder gestrekt dan deze, die in geheel
Engeland, maar ook ver daarbuiten, dui
zenden van geesten beroerde en samen
bracht in een zelfde sfeer van aandoening,
in de volle sympathie van een grote en
toegewijde lezerskring.
Wie eenmaal onder de bekoring van kapi
tein Scuttle, tante Trotwood, Sam Weller,
juffrouw Gamp of welke van de honder
den andere figuren gekomen is, heeft een
verrukkelijke wereld ontdekt, waarin de
fantasie zich vrijelijk beweegt, het gehele
hart gaat spreken, en iedere lezer zich
thuisvoelt. De wereld van Dickens is van
daag nog even reeël als honderd jaar ge
leden.
Na deze ontboezemingen over Dickens,
waaruit duidelijk blijkt, dat deze schrijver
voor honderdduizenden meer geweest is
dan een schrijver, die hun ontspanning en
vermaak verschaft zal ik u nu iets ver
tellen over de voorstellingen op mijn
„Dickenspul".
In het boek The posthumous papers of the
Pickwick Club (1837) geeft Dickens een
beschrijving van een vage club van burger
lijke zondagsjagers, waarvan de caricaturist
Seymour reeds de voorstellingen in het
hoofd had. Naast de beminnelijke oude
heer, de gezeten kleinburger Pickwick (de
burgerlijke heilige) schiep Dickens Sam
Weller.
Een Figarofiguur, niet gekant tegen zijn
meesters, maar onderworpen en trouw; half
familiaar, half beschermend, op zijn manier
geestig, maar desniettegenstaande toegewijd
een eerbiedig, zo zag men in die tijd gaar
ne het volk. Krachtig, onvervaard, duivels
listig, oneindig handig; vol galgenhumor
temidden zijner armoe en trots deze ge
vaarlijke talenten toch doodeerlijk en braaf.
In deze figuur werkt ook reeds de geestig
heid, die Dickens eigen schijnt en in dit
boek in alle graden voorkomt, van de
kleinste grappigheid tot bijna humor toe.
Naast Puksniff heeft Dickens in het boek
Martin Chuzzlewit (1844) een van de
prachtigste voorbeelden van Engelse humor
gezet nl. Sarah Gamp.
Zoals bijna alle grote figuren in de wereld
literatuur is ze verder ver uitgegroeid
boven het literaire type, waaruit zij af
komstig is. In de eerste plaats is Sarah
een mens met beroepsgewoonten als
vroedvrouw en verpleegster kon zij geen
pas getrouwde vrouw zien, zonder direct
haar beroepsberekeningen te beginnen; of
zij vreugde of ergenis, toorn of geestdrift
uitdrukt, alles wat uit haar mond komt,
heeft de toon en klank van de ziekenzaal.
In de tweede plaats behoort zij ook tot het
oeroude type van die mens tussen schijn
en werkelijkheid. Zij behoort tenslotte ook
nog tot die categorie van vrouwen, die
zich door hun eigen geestesgesteldheid in
een hogere levensfeer kunnen verheffen.
Zij kende eigenlijk slechts één vreugde
op deze wereld neen lieve lezers niet
de bierkruik maar de cognacfles. Sarah
Gamp leeft voor de helft in de sombere
24