Een Legionnair vertelt
De heer J. Post, werkzaam op de bottelarij, heeft er precies elf en een half jaar op
zitten als legionnair, als soldaat dus van het Franse Vreemdelingenlegioen. Hij heeft
zijn ervaringen opgeschreven en wij stellen ons voor deze als vervolgverhaal in Het
Spongat op te nemen. Hier volgt de eerste aflevering welke handelt over zijn ronseling
tot het scheep gaan op de boot. Wij danken de heer Post voor de moeite welke hij zich
heeft willen nemen het relaas op te schrijven en wij zouden het zeer op prijs stellen als
ieder, die een bijzondere ervaring heeft meegemaakt ons eens daarvan op de hoogte wilde
brengen. Het is altijd leerzaam kennis te nemen van hetgeen anderen hebben meegemaakt,
temeer wanneer die anderen aan hetzelfde bedrijf zijn verbonden.
Het was in 1922, 10 maart, dat ik op de
weg liep van Nijmegen in de richting naar
Maastricht, toen ik daar een jongeman van
omstreeks 25 jaar ontmoette. Ik maakte
kennis met hem en hij bleek ook zonder
werk te zijn, net als ik. Hij stelde voor
dat wij op de grote weg naar een vracht
auto zouden uitkijken, waarmee we naar
Maastricht konden liften. Daar in Maas
tricht kende hij een caféhouder die ons
kon vertellen waar we moesten heengaan
om op een modelboerderij aan het werk
te gaan.
We hadden geluk en met een grote vracht
wagen reden we naar Maastricht toe. Na
de chauffeur bedankt te hebben gingen
Hans zo heette mijn nieuwe vriend
en ik zowat de halve stad door tot we
tenslotte in een achterbuurt belandden
waar we een kroegje binnengingen. Hans
sprak met de caféhouder en wij kregen
toen wat te eten en lekkere rode wijn.
Toen we zowat een half uur gezeten had
den kwam de kastelein bij ons zitten, hij
had nog een volle fles bij zich, die hij op
tafel neerzette. „Die fles wijn drinken jul
lie beiden maar lekker leeg, hoor", zei hij.
Nou, dat vonden Hans en ik wel goed en
wij waren juist begonnen toen er een
meneer bij ons kwam en aan Hans vroeg
of dat glas rode wijn lekker was en of hij
op die stoel naast hem mocht komen zit
ten. Toen Hans dat goed vond, zette de
meneer zich en Hans bood hem een glas
wijn aan. „Op jullie gezondheid, jongens
en dat jullie nog lang moogt leven en
geluk moogt krijgen." Na deze toost begon
de meneer er schande van te spreken, dat
twee zulke sterke jongens in Nederland
geen werk konden krijgen. Hij bestelde nog
een fles wijn en toen we daar met zijn
drieën aan bezig waren begon de vreem
deling te vertellen dat hij wel werk voor
ons hadhet was niet hier in Holland,
maar in Noord-Afrika, op een grote boer
derij, waar een Hollandse boer was, die
nog meer zulke jonge mannen als wij aan
het werk had. Maar wel moesten we een
papier voor vijf jaar tekenen, een contract.
We zouden daar veel geld kunnen ver
dienen want boerenwerk werd in het bui
tenland zeer goed betaald. Toen kregen we
nog een fles wijn. Toen was ik dronken
en wist niet meer wat er met me is ge
beurd. Alleen dat ik de volgende morgen,
11 maart, om tien uur wakker werd in
een kazerne. Ik bleek in Frankrijk te zijn
en wel in de eerste stad over de Belgisch-
Franse grens. Ik keek om mij heen en zag
mijn vriend Hans naast mij liggen, die op
dat moment ook wakker werd. Het was
zaterdag en de maandag daarop kwamen
wij om tien uur voor een militaire dokter:
ik werd goedgekeurd en mijn vriend Hans
werd afgekeurd...
Om twaalf uur kregen we warm eten
lekkere kippesoep, aardappels, groente en
puddingvla en rode wijn zoveel als wij
konden drinken. Op iedere tafel stond een
grote kruik vol wijn. 's Middags werd mijn
vriend de grens overgezet door twee gen
darmes. Met een sergeant ging ik naar een
grote bank in de stad, waar men mij hon
derd frank uitbetaalde. Terug in de kazer
ne kreeg ik mijn reisbiljet en ik ging met
diezelfde sergeant naar het station om de
trein van vier uur te halen. Ik moest over
stappen in een bepaalde plaats, zei hij mij
ten afscheid, op de trein naar Marseille.
Maar daar ik toen nog geen.woord Frans
sprak bleef ik zitten en kwam in Parijs
terecht. Onderweg maakte ik kennis met
een oude dame en haar gezelschapsdame.
Ze vroeg waar ik naar toe moest en daar
ze Duits sprak kon ik haar wel verstaan.
Ik vertelde haar alles over hetgeen sedert
mijn verblijf in Maastricht gebeurd was.
Ze keek mijn papieren en reisorder in en
zei toen dat wij ons hadden verkocht, of
anders gezegd, dat wij geronseld waren
voor het Franse Vreemdelingenlegioen. Nu
hoorde ik voor het eerst waarin ik verzeild
geraakt was. Maar ik kon niet meer terug.
Eenmaal in Parijs, toen de trein aan het
Gare du Nord stopte, gaf de oude dame
mij een briefje. „Stop dat ongezien in je
zak", zei ze, „en bekijk het pas als wij
Zie pag. 7