De toekomst voor Fl. 5.50
door
Mies Bouman
De onzekerheid over het wel of niet krijgen van een werkster kwelde me allang. Met dat
probleem zit ik niet alleen. Duizenden vrouwen boenen onder de arbeidsvitaminen zélf
het linoleum. Niet dat daar iets tegen is maar met opgeknapt linoleum en afgeknapte
vrouwen gaat de maatschappij er toch wel troosteloos uitzien. Het is dus een nijpende
zaak waaruit ik geen redding zie door me in het advertentiewezen te storten en een
ogüpper" of zoeker" of „Speurder" te zetten a raison van 5 cent 't woord. Want uit
verhalen heb ik wel begrepen dat daarop slechts meisjes komen die „licht werk" ver
langen (waarvoor naar ik dacht, bepaalde stadswijken dienden), én vrouwen die na 't
baren van 14 kinderen eruit zien alsof ze het 15e ieder moment verwachten.
papegaai, walmende potten en frisse lucht,
voelde ik opeens dat ze, als ik niet wat
zei, zélf ook niets zou zeggen.
„Tja, 't zit zobegon ik hakkelend
want eigenlijk zag ik de noodzaak tot ver
duidelijking van welke situatie dan ook bij
een helderziende niet in.
„Donker hè?" zei ze.
„Donker?"Oh, donker ja, 't is hier
donker".
Ze schuddebolde ongeduldig. „Nee, hij is
donker, donker en lang, daar heb je wat
mee, met 'n donker en lang persoon".
„Ja, jaaaaa!" stamelde ik blij want ze zag
m'n man, dat was duidelijk.
Ik heb dus de knoop doorgehakt en ben
naar een waarzegster gegaan.
Nu moet U niet denken dat zij en haar
soortgenoten voor mij het enig redmiddel
uit de moeilijkheden zijn. Ik heb m'n man
namelijk op eigen krachten kunnen ver
overen hetgeen heus geen peuleschilletje
was en verloren voorwerpen bovendien al
tijd zélf teruggevonden. Wanneer U be
denkt dat ik per maand minstens één keer
m'n volledige huishoudgeld kwijt ben,
zegt dat toch wel wat. Daar ik echter niet
de minste behoefte gevoel een werkster
met hart en ziel en maandsalaris aan me
te binden zoals mijn man, en ook geen
hoop koester haar onder m'n bed, in de
keukenla of naast de vuilnisbakken te vin
den, zoals mijn huishoudgeld, bleef me
niets anders over dan een gang naar Me
vrouw Montelesi te wagen die, naar het
me leek, voor een riks toch minstens tot
eind 1958 zou kunnen zien.
'n Bordje: „Madame Montelesi, le deur
rechts" was de enige gangversiering en
geheel overbodig. Er was namelijk maar
één deur en die zat rechts. Ik slikte dus
maar eens en deed 'm open. Even moest
ik wennen aan het donker. Toen zag ik
haar zitten. Over een be-erwtensoept kleed
keek ze me van achter een tafel lodderig
aan en liet intussen beduimelde kaarten
door haar benige vingers spelevaren.
„Ga maar zitten meisje en trek je jas uit"
zei ze.
„Moet dat" vroeg ik ietwat amateurachtig
maar kreeg geen antwoord. Ik trok 'm dus
uit en hing 'm over een rood pluche stoel
waarna ik ging zitten op een andere, ook
van roodpluche want ze waren blijkbaar
voordeliger per dozijn. M'n voeten speelde
met de poten, m'n ogen met de kamer.
Toen ik één muur had afgezocht en me
verwonderd had over het gebrek aan een
1
madame
Montelesi
1* DtUR RÉCW5
26