over gaat brengen op de schouders van de Koloniale Administratie en hun Politieke beleid. Maar ik begrijp nog steeds niet waaróm hij zich schuldig voelt. Hij kon het toch niet helpen. Hij wilde toch terug. Hij kreeg Ruimtekoorts en mocht sinds zijn terugkeer nooit meer starten. „Zij had een vreemde naam," zei hij wel eens. „Ik heb het nooit uit kunnen spreken het waren bijna allemaal klinkers. Ik heb haar toen maar Sterrenbruid genoemd, mijn kleine Sterrenbruid. Zij vond het gek, want volgens haar behoorden wij allemaal tot dezelfde planeet; de Zon. Dat was niet be paald een primitieve reactie zou ik zo zeg gen. Nee, de doorsnee ontwikkeling van die mensen was ver voor op die van Ik kan alleen maar aan haar ster denken, niet aan de Zon. Hij noemt haar nog steeds zijn Sterrenbruid. „Ik heb gezworen terug te komen voor ons kind geboren zou worden," zei hij. „Ik zwoer het bij haar God en bij de mijne. Hij zou mij wel horen, welke naam ik daarbij ook noemde. Zij zei, dat zij zou sterven als ik niet terugkwam. Daarna dronken wij hun wijn en zongen wij de hele nacht hun volksliederen. Pas 's morgens, tegen zons opgang, gingen wij naar bed." Hij hoeft mij ook niets meer van de brief te vertellen. Ik heb hem immers zelf ver zonden. Die brief was het eerste waar hij aan dacht toen hij weer tot bewustzijn kwam en de kalender zag. Hij schreef die brief nog dezelfde dag en ik deed hem op de post. Weken later kwam hij terug met het stempelOverleden. „En ik weet niet eens hoé zij is gestorven," zei hij droevig. „Ik weet niet eens of het kind leeft." Hij smeekte mij om het uit te zoeken via de Koloniale Administratie. Hij smeekte mij op zijn knieën en ik heb het gedaan. Gewoonlijk praat hij niet meer zoveel als vandaag. Op andere dagen zit hij alleen maar bij het water en staart hij naar die blauwe ster in de verte. Vaak neuried hij daarbij haar volksliederen en huilt hij. Later heb ik beloofd om zelf te gaan. „Ik kan nog steeds," zei ik tegen hem. En ik meen het. „Ik zal je kind voor je gaan zoeken en het van Vin weghalen." Dan glimlacht hij dankbaar en dat maakt mij dan weer gelukkig. Dan staat hij weer op en gaan wij naar binnen, terwijl hij zachtjes fluistert; „Aarde," wat een vreemde naam is het eigenlijk. „Zij noemde mij haar Mars man en zij was mijn Aardvrouw. Hij spreekt die vreemde woorden haast liefde vol uit. Maar ik begrijp hem. En ik houd van hem met iedere vezel in mijn lichaam. 17

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Het Spongat | 1957 | | pagina 18