De Overwinnaars een kort verhaal Tibor verveelde zich. Hij verveelde zich op een manier die alleen denkbaar is voor mensen, die leven in een perfect gemecha niseerde maatschappijOngeïnteresseerd staarde hij, vanachter het beschermende raam, naar de wolken, die gedreven door een stormachtige wind, langs de heuvels van de stad jachtten. Een enkele keer, als het een ogenblik opklaarde, zag hij de glinsterende rivier ver beneden, of brokstukken van het dorre, uitgedroogde land waarop geen men sen meer leefden. Twintig kilometer verder naar het westen, op de top van de kunst matige berg, lag de NEGENDE STAD zonovergoten als een droomstad vei lig beschut tegen de venijnige rukwinden. Onwillekeurig vroeg Tibor zich af, of ei vanuit de NEGENDE STAD ook onte vreden mensen in zijn richting zouden sta ren mensen, die genoeg hadden van de per fecte levensvorm. Er was natuurlijk nog een laatste mogelijk heid om aan die verschrikkelijke verveling te ontsnappen. Velen waren hem daarin al voorgegaan, maar voorlopig voelde hij er weinig voor om hen te volgen; zéker niet zolang er nog maar een kleine kans bestond op iets nieuws, op een verrassing, desnoods op het onmogelijke. Zolang hij niet hele maal zeker was wilde hij zijn geest niet aan de vergetelheid prijsgeven. Door de mist, die over het land lag, brak een pijlsnel, vlammend gevaarte en richtte de scherpe neus naar een kleine planeet op duizenden kilometers afstand van de plaats waar Tibor stond. Jaren geleden zou een dergelijke aanblik hem nog enthousiast heb ben gemaakt. Vroeger had hij zelf reizen gemaakt naar andere planeten, maar sinds dien had hij ontdekt dat er op de twaalf planeten en de vijftig manen niets méér te vinden was dan op de aarde. Misschien, als men de sterren had kunnen bereiken, was de mensheid gered geweest, beschermd te gen de eindeloze verveling. Maar de geest van de mens was teruggedeinsd voor de on metelijke wijdsheid van interstellaire onder zoekingen. De mens had de planeten be reikt toen hij nog steeds in zijn geestelijke jeugdjaren was. Maar de sterren waren voor altijd buiten zijn bereik gebleven. En toch Tibor ging onwillekeurig recht op staan terwijl hij naar de condensstrip staarde, die het vertrekkende ruimteschip had achtergelaten als Ruimte hem had overwonnen, dan was er altijd nog een laat ste mogelijkheid om zijn verlies goed te maken, een laatste overwinning die hij op het Leven moest behalen. Lange tijd stond hij onbewegelijk achter het raam en dwaalde zijn blik over de aanleg steigers van de nieuwe stad naar de ver geten velden en bossen die eens de woon plaats van de mens waren. Het plan, dat Tibor in die uren ontwikkel de, interesseerde Marbuk in hoge mate. Het prikkelde zijn wetenschappelijke ijdelheid en voorzag hem van een aantal technische problemen waarmee hij minnstens twee ja ren bezig kon zijn. In die tijd kon Tibor al zijn lopende zaken afwikkelen, of zelfs nog van idee veranderen. Maar toen het eenmaal zo ver was kon men aan Tibors gezicht niets ontdekken. Hij was óf te trots om zijn emotie en angst te laten blijken, óf het deed hem werkelijk niets toen hij van zijn vrienden afscheid nam. Men had van zijn nieuwe plan kennis genomen alsof het ging om de een of andere vorm van super-verveling, een ongeneselijke ver doving die was ontstaan door het fantasie loze leven dat zij sinds generaties hadden geleid. Toen de deur van het kleine ruimte schip achter Tibor werd gesloten, huilde alleen Annasia, de rest van zijn vrienden stond al op het punt om weer naar huis te gaan. Terwijl Tibor zijn laatste voorbereidingen trof, klom het ruimteschip op zijn automa tische baan steeds hoger, steeds sneller, tot de aarde eerst nog een zilverglanzende cir kel was en later niets meer dan een klein sterretje, verloren in de ruimte. Met haast onmeetbare snelheid steeg hij verder, tot zelfs de zon niet meer was dan een licht puntje in de duisternis van het heelal. Toen pas controleerde Tibor zijn snelheid en richtte hij het ruimteroer zodanig, dat het schip een eeuwigdurende cirkel zou be- 12

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Het Spongat | 1956 | | pagina 13