5 kiótorl AMSTEL-ECHO 5 De wetenschap en de techniek maakten zich van het koelingsvraagstuk meester. Wetenschap en techniek. Vooruitgang. Het ijsscheppen is er thans niet meer bij. Enorme machines zorgen voor regelmatige en afdoende koeling in het bedrijf, daar waar dit nodig is en wat nog meer zegt: wij voorzien bovendien nog anderen vanstaven ijs. Ter hoogte van „De Hoop" aan weerskanten zijn vierkante 4ISTOR ICUS ijsbaantjes. Druk beweeg van rijders. En van af het café de IJsbreker tot aan de Delibrouwerij liggen rijen schepen, dicht op elkaar; de masten staan over eind. Aan de schepen hangt even boven waar het water de kiel raakt, een rand van goorwit ijs, dat uitloopt in onregel- matige en grillige kegeltjes. In het midden van de rivier liggen grootere schepen, niet veel, een stuk of wat maar. JDe stoompont vaart over, regelmatig, kalm, en op de steigers is het steeds vol, nu geen concurrentie van jollemannen de passagiers vermindert. De Weesperzijde-oever is één en al bedrijvigheid; karren, twee, drie met een lang touw aan elkaar gebonden, worden getrokken door arme, oude, afgetobde paarden. De karren, gewone handkarren, waarvan de zijstukken ver hoogd zijn, opdat de lading aanmerkelijk grooter zal kunnen zijn, volgeladen met stukken ijs. En moeilijk trekken de paarden tegen de hoogte op, waar een poort staat, met gouden letters: „Koninklijke Nederlandsche Beiersch Bierbrouwerij". Straks met een sukkeldrafje komen ze weer aan, met de leege karren, en weer begint het... moeilijk opsjorren, langzaam, een hard trekken, een spannen van de spierenhet dalen met een sukkeldrafje. In het midden van den Amstel kloppen mannen met groote houten hamers het ijs stuk. Regelmatig gaat het groote blok op en neer, en spreidend gaat de doffe knal voort onder de ijsschots. Een ander vischt met een groot net de stukken uit het water en gooit ze in de schuit. En de lading gaat over in de kleinere scheepjes en vandaar weer, aan den wal, op karren. Eindeloos lijkt het werk, want hoe de mannen ook scheppen, hoeveel paarden er ook trekken, en hoe lang, van een vermin dering van ijs is niets te merken. De groote geelwitte brokken komen steeds door, uit het water, alléén doorschijnend aan de kanten. Rusteloos gaan de volle scheppen van het eene schip naar het andere. De vaartuigjes zijn gewone zandschepen, maar 's winters als het vriest, wordt er niet gebouwd, kan er niet gevaren worden. Dan is geen zand noodig, en zijn zandschepen nuttelooze voorwerpen. Maar de natuur brengt dikwijls evenwicht. IPIoegsgewijze gaat het werk. Drie a vier schepen vormen een ploeg en met flink werken wordt een goed daggeld ver diend. Dagelijks kan een ploeg leveren 50 kubieke meter ijs, dat wil zeggen per schip, een daggeld van ongeveer tien gulden. En, zooals we reeds zeiden, al dat ijs is voor de Beiersch Bierbrouwerij, die 's winters ongeveer 14.000 kubieke meter ijs noodig heeft. Van een bierbrouwerij is eigenlijk 't voornaamste niet te zien, dat is gebouwd onder den grond. Daar is de moutkelder, daar zijn de ijskelders. Onder de geheele oppervlakte van de inrichting, die wij op eenige honderden vierkante meters schatten, loopen twee groote ijskelders. Dit zijn langwerpige, rechthoekige gewelven met dikke, stevige muren. In het midden loopt een pad. Aan weerszijden vindt men zes deuren. Zoo worden gevormd 12 aparte afdeelingen, kleinere gewelven, waar biervaten zijn opgestapeld, vaten met eenige honderden liters inhoud. Achter deze afdeelingen zijn weer dito steenen keldergewel ven, en deze nu worden vol, stampvol gedaan met ijs. De afdeelingen dus, waarin de biervaten zijn opgesteld, be vinden zich midden in ijs, terwijl bij de vaten zelf nog dikwijls ijs wordt gelegd. Op deze manier is het mogelijk om het geheele jaar door het bier te houden op een constante temperatuur van Yl° Réaumur. Men zal zich kunnen voorstellen, dat 14.000 ma ijs noodig is. als men weet dat die kelders 7 a 8 meters hoog zijn. De muren van die gewelven zijn boven den grond doorge trokken, om de buitenlucht nog beter af te sluiten. En practisch heeft men op die muren een dak gezet, zoodat boven de kelder de pakhuizen zijn. De karren met ijs nu worden die pakhuizen ingereden. In den grond is een vierkant gat gemaakt boven elk gewelf, waar het ijs door geworpen wordt. Is het gewelf vol, dan komen de werklieden het ijs goed en regelmatig verspreiden. Zoo vol moet de kelder zijn, dat de man ternauwernood het bovenbedoelde gat uit kan kruipen om dan de nog ledig ge bleven ruimte bij te stampen met een nieuwen voorraad ijs. Dit ijs dient alleen om het reeds afgewerkte bier op tempera tuur te houden. Met de bereiding zelve heeft het niets uit te staan. Mocht de winter den fabrikant parten spelen, komt er dus m.a.w. geen ijs, dan wordt kunstmatig ijs gebruikt, of uit Noorwegen worden ladingen vol besteld, wat een kosten van ongeveer 80.000,meebrengt. Vele bierbrouwerijen echter maken een kunstmatige koude, door in de koelkelders buizen aan te leggen waardoor steeds zout water stroomt van zeer lage temperatuur. Men bedient zich dan van zout water, om dat dit niet zoo spoedig bevriest. Dit systeem brengt echter zijn nadeelen mede, met het voor deel dat men onafhankelijk is van de weersgesteldheid. Is er namelijk zeer veel werk in de fabriek, zoodat alle machi- nerien gebruikt moeten worden voor de bierbereiding, dan gebeurt het dat de machines niet kunnen werken voor de koudwatercirculatie. En een geringe storing in de lage tempe ratuur van de koelkelders werkt direct nadelig op de hoeda nigheid van het bier. Dit alles om het verband duidelijk te maken tusschen het niet-schaatsenrijden op den Amstel 's winters en het drinken van een goed glas bier 's zomers in de hitte. Hier zien uve hoe in 1VI2 de iioninklijke Nederlandse Beiers Bierbrouwerij haar bedrijf van ijs voorziet

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Echo | 1952 | | pagina 5